ECLI:NL:HR:2001:AD7157

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36643
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 september 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.936. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag. Hierop is de belanghebbende in beroep gegaan bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verlaagde tot een belastbaar inkomen van ƒ 84.616.

De Staatssecretaris van Financiën was het niet eens met de uitspraak van het Hof en heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof een fout heeft gemaakt door een bedrag van ƒ 3000 aan persoonlijke verplichtingen in aanmerking te nemen, dat al in het belastbare inkomen was verwerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 87.616. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 14 december 2001 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 36.643
14 december 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 september 2000, nr. BK-99/01464, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.936, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.616. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft het belastbare inkomen, dat door de Inspecteur was vastgesteld op ƒ 102.936, verminderd tot ƒ 84.616. Daarbij heeft het Hof als persoonlijke verplichtingen in aanmerking genomen een bedrag van ƒ 3000 wegens rente, die echter - naar het Hof kennelijk over het hoofd heeft gezien - al in het door de Inspecteur berekende belastbare inkomen was verwerkt. Het middel, waarin deze vergissing aan de orde wordt gesteld, slaagt derhalve.
3.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, en
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.616.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2001.