ECLI:NL:HR:2001:AD7156

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36617
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen in het recht van schenking en toepassing van de Successiewet 1956

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbenden tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De belanghebbenden, X1, X2, X3 en X4, hebben een aanslag in het recht van schenking ontvangen naar aanleiding van een schenking door hun vader, waarbij een bedrag van ƒ 55.000 in het geding is. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbenden in beroep zijn gegaan bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat heeft geleid tot het cassatieberoep van de belanghebbenden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van de belanghebbenden heeft op 25 april 1996 een woon- en winkelpand gekocht voor ƒ 220.000, waarvoor ƒ 13.200 aan overdrachtsbelasting is geheven. Vervolgens heeft hij het pand op 4 september 1996 aan de belanghebbenden verkocht voor hetzelfde bedrag, waarbij de koopsom is kwijtgescholden. De belanghebbenden hebben een beroep gedaan op vermindering van het recht van schenking op basis van artikel 24, lid 5, van de Successiewet 1956, maar dit beroep is door de Inspecteur en later door het Hof afgewezen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroep van de belanghebbenden op artikel 24, lid 5, van de Successiewet 1956 niet opgaat. Dit artikel is bedoeld om dubbele belasting te voorkomen in situaties waarin overdrachtsbelasting en schenkingsrecht over hetzelfde bedrag zouden worden geheven. De Hoge Raad oordeelt dat de aankoop van het pand door de vader en de verkoop aan de belanghebbenden niet als één geheel kan worden beschouwd, en dat er geen sprake is van een schenking aan een wederpartij die geen partij is bij de rechtshandeling waarvoor overdrachtsbelasting is verschuldigd. De Hoge Raad concludeert dat het Hof op goede gronden heeft geoordeeld en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 36.617
14 december 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z, X2 te Q, X3 te R en X4 te S tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 september 2000, nr. BK-99/00244, betreffende na te melden aanslagen in het recht van schenking.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan ieder van belanghebbenden is ter zake van een schenking door hun vader een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van ƒ 55.000, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Bij notariële akte van 25 april 1996 heeft de vader van belanghebbenden een woon- en winkelpand gekocht voor een koopsom van ƒ 220.000. Ter zake van deze verkrijging is ƒ 13.200 aan overdrachtsbelasting geheven.
Bij notariële akte van 4 september 1996 heeft de vader het pand aan belanghebbenden verkocht en overgedragen. De koopsom bedroeg ƒ 220.000. Op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is ter zake van die verkrijging geen overdrachtsbelasting geheven. De vader heeft het bedrag van de koopsom kwijtgescholden.
Belanghebbenden een beroep gedaan op vermindering van het recht van schenking op grond van artikel 24, lid 5, van de Successiewet 1956.
De Inspecteur heeft het beroep op deze bepaling afgewezen. Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat belanghebbenden niet een beroep op de bepaling toekomt.
3.2. Het bepaalde in artikel 24, lid 5, van de Successiewet 1956 strekt ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin ter zake van één rechtshandeling of een samenstel van rechtshandelingen dat als één geheel is te beschouwen, overdrachtsbelasting en schenkingsrecht over hetzelfde bedrag zouden worden geheven. Anders dan belanghebbenden betogen, kunnen de aankoop van het pand door de vader en de verkoop ervan door de vader aan belanghebbenden met gedeeltelijke kwijtschelding van de koopsom, zo zij al als een samenstel van rechtshandelingen kunnen worden aangemerkt, in ieder geval niet worden beschouwd als één geheel. Er kan immers, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 6 december 1995, nr. 30403, BNB 1996/87, rechtsoverweging 3.3, geen sprake zijn van een voor de toepassing van het bepaalde in artikel 24, lid 5, van de Successiewet 1956 als één geheel te beschouwen samenstel van rechtshandelingen in het - zich hier voordoende - geval van een schenking aan een wederpartij die geen partij is bij de rechtshandeling ter zake waarvan overdrachtsbelasting is verschuldigd. Het Hof heeft derhalve op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het middel faalt mitsdien.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2001.