ECLI:NL:HR:2001:AD7140
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Belastingaanslag en onderhoudskosten van een woning in het kader van de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1994, waarbij een belastbaar inkomen van ƒ 178.582 is vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in.
Belanghebbende, een binnenhuisarchitect, had in 1993 een woonhuis gekocht en in 1994 een verbouwing gestart. De verbouwing omvatte onder andere een uitbreiding van de woning en het creëren van werkruimte. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten van onderhoud en verbouwing van de woning, die deels voor zakelijke doeleinden werden gebruikt, op een specifieke manier moesten worden toegerekend. De Hoge Raad stelde dat het gedeelte van de woning dat voor de onderneming ter beschikking staat, moet worden bepaald op basis van de vloeroppervlakte van de zakelijk gebruikte ruimten in verhouding tot de totale vloeroppervlakte van de woning.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, omdat het Hof niet de juiste maatstaven had toegepast bij de beoordeling van de onderhoudskosten. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor hernieuwd onderzoek. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij belastingaanslagen en de aftrekbaarheid van kosten zorgvuldig om te gaan met de toerekening van kosten aan de verschillende delen van een woning, afhankelijk van het gebruik voor privé of zakelijke doeleinden.