ECLI:NL:HR:2001:AD6519

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
3964 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.G. van Erp Taalman Kip
  • F.H. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken met betrekking tot consignatieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Kantonrechter te Delft. De veroordeelde, geboren in Marokko in 1967 en wonende in Nederland, had een bedrag van f. 822,- niet geconsigneerd, wat een vereiste is voor de ontvankelijkheid van het beroep volgens artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad had eerder, bij tussenbeschikking van 10 oktober 2000, de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om aan deze eis te voldoen. De Griffier van het Kantongerecht had de veroordeelde per brief op 13 december 2000 geïnformeerd dat hij het bedrag uiterlijk op 10 januari 2001 moest voldoen. Echter, uit een latere brief van 19 januari 2001 bleek dat de betaling niet was ontvangen binnen de gestelde termijn.

De veroordeelde had in een brief aan de Hoge Raad op 18 december 2000 aangegeven dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was om aan de consignatieverplichting te voldoen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wet in dergelijke gevallen geen mogelijkheid biedt voor volledige of gedeeltelijke vrijstelling van deze verplichting. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip en F.H. Koster, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, tijdens een openbare terechtzitting op 25 september 2001.

Uitspraak

25 september 2001
Strafkamer
nr. 3964 B
EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen de beschikking van de Kantonrechter te Delft van 25 november 1998 betreffende:
[veroordeelde] geboren te [geboorteplaats] (Marokko)in 1967, wonende te [woonplaats].
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Bij tussenbeschikking van 10 oktober 2000, die aan deze beschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt, heeft de Hoge Raad de veroordeelde alsnog in de gelegenheid gesteld te voldoen aan het in art. 575, derde lid, Sv voor de
ontvankelijkheid van het beroep gestelde eis van consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten, te weten een bedrag van f. 822,-.
Bij brief van 13 december 2000 heeft de Griffier van het Kantongerecht de betrokkene in de gelegenheid gesteld dat bedrag uiterlijk op 10 januari 2001 te voldoen.
Uit een brief van de Griffier van het Kantongerecht van 19 januari 2001 aan de Griffier van de Hoge Raad blijkt dat binnen de gestelde termijn geen betaling van de veroordeelde is ontvangen. De betrokkene heeft in zijn aan de Hoge Raad gerichte brief van 18 december 2000 gesteld dat hij op grond van zijn financiële situatie niet in staat is aan de verplichting tot consignatie te voldoen. De wet voorziet echter in procedures als de onderhavige niet in de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk vrijstelling van die verplichting te verlenen. De veroordeelde moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.
2. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip en F.H. Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2001.