ECLI:NL:HR:2001:AD6519
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.G. van Erp Taalman Kip
- F.H. Koster
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken met betrekking tot consignatieverplichtingen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Kantonrechter te Delft. De veroordeelde, geboren in Marokko in 1967 en wonende in Nederland, had een bedrag van f. 822,- niet geconsigneerd, wat een vereiste is voor de ontvankelijkheid van het beroep volgens artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad had eerder, bij tussenbeschikking van 10 oktober 2000, de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om aan deze eis te voldoen. De Griffier van het Kantongerecht had de veroordeelde per brief op 13 december 2000 geïnformeerd dat hij het bedrag uiterlijk op 10 januari 2001 moest voldoen. Echter, uit een latere brief van 19 januari 2001 bleek dat de betaling niet was ontvangen binnen de gestelde termijn.
De veroordeelde had in een brief aan de Hoge Raad op 18 december 2000 aangegeven dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was om aan de consignatieverplichting te voldoen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wet in dergelijke gevallen geen mogelijkheid biedt voor volledige of gedeeltelijke vrijstelling van deze verplichting. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip en F.H. Koster, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, tijdens een openbare terechtzitting op 25 september 2001.