ECLI:NL:HR:2001:AD6424
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en borgstelling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is gehandhaafd. De belanghebbende, een belastingadviseur, had voor het jaar 1995 een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 33.699, gevolgd door een navorderingsaanslag van ƒ 83.272, met een verhoging van 100 procent. De Inspecteur verleende kwijtschelding tot 50 procent van deze verhoging. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag, bevestigde het Hof de uitspraak van de Inspecteur.
De belanghebbende had zich samen met haar echtgenoot borg gesteld voor een lening van ƒ 100.000 aan de zuster en zwager van belanghebbende. Na het niet kunnen terugbetalen van de lening door de vennootschap, werden belanghebbende en haar echtgenoot aangesproken als borg. In 1995 werd een bedrag van ƒ 100.000 betaald aan de zuster en zwager, wat leidde tot een discussie over de aftrekbaarheid van een deel van dit bedrag als rente in de aangifte inkomstenbelasting. De belanghebbende voerde aan dat ƒ 48.573 als rente kon worden aangemerkt, maar de Inspecteur betwistte dit.
Het Hof oordeelde dat de betaling van ƒ 100.000 uitsluitend betrekking had op de hoofdsom van de lening en dat er geen rente was betaald. Dit oordeel werd door de Hoge Raad in cassatie bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De Hoge Raad oordeelde ook dat de belanghebbende opzettelijk onjuiste inlichtingen had verstrekt, waardoor zij te kwader trouw was in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskosten op.