ECLI:NL:HR:2001:AD6098
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verplichting tot het stellen van een bankgarantie in kort geding
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], gedagvaard in kort geding voor de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. Eiser vorderde dat verweerster zou worden gelast om binnen twee dagen na betekening van het vonnis zekerheid te stellen voor haar verplichtingen jegens eiser door middel van een bankgarantie van ƒ 1.200.000,--. Deze bankgarantie diende in stand te blijven tot een jaar na de voltooiing van een bedrijfsgebouw dat door verweerster zou worden gerealiseerd, of tot zes maanden na een definitieve uitspraak over de hoogte van de schadevergoeding waarvoor verweerster aansprakelijk zou zijn. De President van de Rechtbank heeft de vordering op 2 mei 2000 afgewezen, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de President op 29 augustus 2000.
Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting voor verweerster bestond om een bankgarantie te stellen, noch was er een overeenkomst tussen partijen die een dergelijke verplichting rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat het burgerlijk recht een gesloten stelsel van dwangmiddelen kent en dat de gevraagde bankgarantie niet binnen dit stelsel valt. De Hoge Raad verwierp de argumenten van eiser, waaronder de analogie met andere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, en oordeelde dat de vordering van eiser geen rechtsgrond had.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 december 2001.