ECLI:NL:HR:2001:AD6060
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en optierechten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juni 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 330.112, maar na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft de aanslag vervolgens verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 246.664. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij een middel is voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in 1992 in dienstbetrekking werkzaam was bij A BV, een dochteronderneming van B Ltd. uit het Verenigd Koninkrijk. B Ltd. had in 1987 aan zeven werknemers, waaronder belanghebbende, optierechten op eigen aandelen toegekend. Het Hof oordeelde dat het bezitten van de hoedanigheid van werknemer van doorslaggevende betekenis was voor het verwerven en uitoefenen van de optierechten. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het Hof heeft dit oordeel voldoende gemotiveerd en het middel dat zich hiertegen richt, faalt.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 23 november 2001 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.