ECLI:NL:HR:2001:AD6057

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36616
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en psychische problemen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2000, nr. BK-98/04843. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 38.355 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, maar de Voorzitter van de eerste meervoudige Belastingkamer heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Hierop heeft belanghebbende verzet aangetekend, maar het Hof heeft dit verzet ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten van belanghebbende, die hij had aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoek om verschoning van de overschrijding van de beroepstermijn. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, door te oordelen dat psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten nooit een grond kunnen zijn voor toepassing van dat artikel. Dit oordeel is onvoldoende gemotiveerd.

De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing op het verzet. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende.

Uitspraak

Nr. 36.616
23 november 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2000, nr. BK-98/04843, op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de eerste meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 8 oktober 1999 betreffende het beroep van belanghebbende inzake de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.355, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Voorzitter van de eerste meervoudige Belastingkamer heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Tegen deze uitspraak van de Voorzitter is belanghebbende in verzet gekomen.
Het Hof heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aan het Hof ter verschoning van de overschrijding van de beroepstermijn onder meer gewezen op zijn psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten, in welk kader hij ook een verklaring van een zenuwarts heeft overgelegd.
Het Hof heeft, zonder enig woord aan deze stellingen te wijden, geoordeeld dat van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, niet is gebleken. Aldus heeft het Hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste opvatting van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht - namelijk de opvatting dat psychische problemen en beperkte verstandelijke capaciteiten nimmer een grond kunnen opleveren voor toepassing van dat artikel - hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 160, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2001.