ECLI:NL:HR:2001:AD6054

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van proceskosten in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag was na bezwaar verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 48.621. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: belanghebbende is in 1986 gescheiden en in 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z de verhaalsbijdrage van belanghebbende ter zake van de bijstandsuitkering aan zijn ex-echtgenote vastgesteld op ƒ 475 per maand. Aangezien belanghebbende deze bijdrage niet vrijwillig betaalde, heeft B en W de Arrondissementsrechtbank te Zwolle verzocht de verhaalsbijdrage vast te stellen op ƒ 379,10 per maand. De Rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd en het Gerechtshof te Arnhem heeft de beschikking van de Rechtbank bevestigd.

In cassatie was in geschil of belanghebbende de proceskosten die hij in de verhaalsprocedure had gemaakt, als aftrekbare kosten kon opvoeren. Het Hof oordeelde dat deze kosten gelijkgesteld konden worden aan proceskosten in een procedure ter vermindering van alimentatieplicht, waardoor ze niet als aftrekbare kosten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2001.

Uitspraak

Nr. 36.584
23 november 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2000, nr. 99/02495, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.621.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is in 1986 gescheiden. In 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z (hierna: B en W) de verhaalsbijdrage van belanghebbende ter zake van de aan zijn ex-echtgenote verstrekte bijstandsuitkering bepaald op ƒ 475 per maand. Aangezien belanghebbende deze bijdrage niet vrijwillig betaalde, hebben B en W de Arrondissementsrechtbank te Zwolle verzocht de verhaalsbijdrage vast te stellen op ƒ 379,10 per maand. De Rechtbank heeft vervolgens de verhaalsbijdrage met ingang van 1 mei 1996 overeenkomstig dit verzoek vastgesteld; het Gerechtshof te Arnhem heeft de beschikking van de Rechtbank bevestigd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende de ter zake van de verhaalsprocedure gemaakte proceskosten als aftrekbare kosten danwel als persoonlijke verplichtingen in aftrek kon brengen. Het Hof heeft geoordeeld dat deze proceskosten kunnen worden gelijkgesteld aan proceskosten gemaakt in een procedure ter vermindering van alimentatieplicht, zodat de kosten niet zijn aan te merken als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en evenmin als persoonlijke verplichtingen in de zin van artikel 45 van die wet. Deze oordelen zijn juist. De hiertegen gerichte klacht faalt derhalve.
3.3. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2001.