ECLI:NL:HR:2001:AD6054
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van proceskosten in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag was na bezwaar verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 48.621. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de feiten als volgt vastgesteld: belanghebbende is in 1986 gescheiden en in 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z de verhaalsbijdrage van belanghebbende ter zake van de bijstandsuitkering aan zijn ex-echtgenote vastgesteld op ƒ 475 per maand. Aangezien belanghebbende deze bijdrage niet vrijwillig betaalde, heeft B en W de Arrondissementsrechtbank te Zwolle verzocht de verhaalsbijdrage vast te stellen op ƒ 379,10 per maand. De Rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd en het Gerechtshof te Arnhem heeft de beschikking van de Rechtbank bevestigd.
In cassatie was in geschil of belanghebbende de proceskosten die hij in de verhaalsprocedure had gemaakt, als aftrekbare kosten kon opvoeren. Het Hof oordeelde dat deze kosten gelijkgesteld konden worden aan proceskosten in een procedure ter vermindering van alimentatieplicht, waardoor ze niet als aftrekbare kosten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2001.