ECLI:NL:HR:2001:AD5593

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00613/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake wapenbezit en Opiumwetdelict

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 24 oktober 2000 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao in 1971, die op dat moment gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Esserheem' te Veenhuizen. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het bezit van een vuurwapen en cocaïne. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens naar het Gerechtshof te Amsterdam verwezen voor herbehandeling van de strafoplegging.

De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof onvoldoende gemotiveerd heeft beslist op het aanbod van de verdachte om de gevangenisstraf om te zetten in onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. De Hoge Raad benadrukt dat een verkort arrest alle noodzakelijke elementen moet bevatten, inclusief de motivering van de straf. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de straf.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 18 december 2001 door vice-president C.J.G. Bleichrodt en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in aanwezigheid van waarnemend-griffier I.W.P. Verboon.

Uitspraak

18 december 2001
Strafkamer
nr. 00613/01
Ats/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 oktober 2000, nummer 22/001375-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao op [geboortedatum] 1971, thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "Esserheem" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 26 januari 2000 - de verdachte ter zake van 1. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan, met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte niet gemotiveerd heeft beslist op het door de verdachte gedane aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte althans dat het Hof de afwijzing van bedoeld aanbod in het (verkorte) arrest onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Voorts deelt de verdachte mede dat hij de aan hem opgelegde gevangenisstraf zou willen omzetten in het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte."
De raadman heeft bij pleidooi dienovereenkomstig gepleit.
4.2.2. Het Hof heeft ter motivering van de hiervoor onder 1 genoemde straf in het verkorte arrest overwogen:
"De verdachte is in eerste aanleg terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een pistool met daarbij de voor dat vuurwapen geschikte munitie voorhanden gehad op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een restaurant. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan. Bovendien veroorzaakt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte aanwezig gehad een hoeveelheid van meer dan 0,50 gram cocaïne. Door het gebruik en de handel in verdovende middelen wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt ook het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers van die verdovende middelen, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, bevorderd. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden reeds eerder tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is veroordeeld terzake van een Opiumwetdelict, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt."
4.2.3. In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv staat vermeld:
"In het arrest dient onder de kop "Strafmotivering" na de zin inhoudende:
"Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.", te worden ingevoegd:
en dat de verdachte niet in aanmerking komt voor het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van deze onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf."
4.3.1. Ingevolge art. 138b in verbinding met art. 415 Sv dient een verkort arrest alle bestandsdelen van een arrest te bevatten, met uitzondering van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, eerste lid, Sv en de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv. In het verkorte arrest moeten derhalve de straf en de strafmotivering staan, hetgeen betekent dat onder meer op een gedaan aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte een gemotiveerde beslissing dient te worden gegeven.
4.3.2. Weliswaar behelzen de onder 4.2.2 weergegeven overwegingen, overeenkomstig het bepaalde in art. 359, zesde lid, Sv de motivering van 's Hofs keuze voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, doch zij bevatten, in strijd met het bepaalde in art. 359, achtste lid, (oud) Sv, niet de redenen waarom in plaats van die gevangenisstraf het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte niet voor toepassing in aanmerking komt en het aanbod daartoe behoort te worden afgewezen.
4.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 18 december 2001.