ECLI:NL:HR:2001:AD5569

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03806/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een strafoplegging en verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961 en wonende te [woonplaats], was eerder door de Politierechter veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij hij verzocht om de gevangenisstraf om te zetten in een geldboete of werkstraf, gezien zijn werk en gezinssituatie. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en de zaak zou verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof niet voldoende had gemotiveerd waarom het aanbod van de verdachte om onbetaalde arbeid te verrichten niet in aanmerking kwam. De Hoge Raad stelde vast dat de motivering van de Politierechter niet voldeed aan de eisen van de wet, aangezien deze niet had uitgelegd waarom de gevangenisstraf noodzakelijk was en het aanbod van de verdachte was afgewezen. Daarom vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en het vonnis van de Politierechter, maar verwierp het beroep voor het overige. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van straffen, vooral wanneer er alternatieven worden aangeboden door de verdachte. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat rechters niet alleen de straf moeten opleggen, maar ook moeten onderbouwen waarom alternatieve straffen niet passend zijn.

Uitspraak

18 december 2001
Strafkamer
nr. 03806/00
SO/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 augustus 2000, nummer 22/001342-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Middelburg van 31 maart 1999, waarbij de verdachte ter zake van "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet had mogen bevestigen zonder te motiveren waarom de verdachte ondanks een daartoe gedaan aanbod niet in aanmerking komt voor het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte.
3.2. De verdachte is door de Politierechter bij vonnis van 31 maart 1999 bij verstek veroordeeld. De Politierechter heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:
"Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de politierechter zich vooreerst laten leiden door:
a. de aard van het feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan;
b. de persoon van de verdachte;
De politierechter is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit alsmede uit het oogpunt van een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbeneming met zich brengende gevangenisstraf van na te melden duur."
3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 8 april 1999 bij het Arrondissementsparket te Middelburg ingekomen schrijven van de verdachte, dat onder meer het volgende inhoudt:
"Hierbij vraag ik een hoger beroep aan vanwege de uitspraak op de zitting van 31 maart 1999 de straf die mij is opgelegd namelijk 4 weken zitten zou ik graag omgezet hebben in of geldboete en of werkstraf in verband met mijn baan Heb na ruim 5 jaar werk gevonden en wou dat gaarne behouden vanwege mijn kinderen anders moet ik straks weer sociale uitkering aanvragen.
Ik ben 1 jaar in dienst bij deze baas en krijg in 02 julie een vast contract aangeboden maar als ik die 4 weken moet zitten krijg ik waarschijnlijk mijn ontslag (...)"
3.4. Deze brief van de verdachte is ter griffie van de Rechtbank te Middelburg opgevat als een bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv tot het instellen van hoger beroep.
3.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend. Het Hof heeft bij het bestreden arrest het vonnis van de Politierechter bevestigd.
3.6. Hetgeen in de hiervoor onder 3.3 weergegeven brief is vermeld kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat door de verdachte een aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte als bedoeld in art. 22c, eerste lid (oud), Sr is gedaan.
Het voorgaande in aanmerking genomen had het Hof daarom voor wat de motivering van de strafoplegging betreft niet mogen volstaan met bevestiging van het vonnis van de Politierechter, nu diens overwegingen - zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven - slechts overeenkomstig art. 359, zesde lid, Sv de motivering van diens keuze voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken behelzen. De bestreden uitspraak bevat derhalve in strijd met art. 359, achtste lid (oud), Sv niet de redenen waarom in plaats van die gevangenisstraf het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte niet voor toepassing in aanmerking komt en het aanbod daartoe behoort te worden afgewezen. De uitspraak kan daarom voor wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak en het daarbij bevestigde vonnis van de Politierechter, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 18 december 2001.