ECLI:NL:HR:2001:AD5455

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02323/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar na ontslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2001 uitspraak gedaan op het verzoek van de Hoofdofficier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht. Het verzoek, gedateerd 30 oktober 2001, was gericht op de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van de betrokkene, die op dat moment vice-president was van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht. De betrokkene was op 22 oktober 2001 verdacht van het plegen van een misdrijf zoals omschreven in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Op 31 oktober 2001 werd hem ontslag verleend uit zijn functie als rechterlijk ambtenaar, wat de vraag opriep of artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing was.

De Hoge Raad overwoog dat artikel 510 Sv beoogt een onpartijdige vervolging en berechting van rechterlijke ambtenaren te waarborgen. Dit geldt ook voor gevallen waarin de verdachte zijn functie als rechterlijk ambtenaar heeft verloren voordat de vervolging en berechting zijn voltooid. De Hoge Raad concludeerde dat de tekst en strekking van artikel 510 Sv niet vereisen dat de rechterlijk ambtenaar nog in functie moet zijn op het moment van de aanwijzing van een ander gerecht.

Gelet op de omstandigheden van de zaak, waarbij de verdenking tegen de betrokkene was ontstaan terwijl hij nog vice-president was, oordeelde de Hoge Raad dat het verzoek om aanwijzing van een ander gerecht toewijsbaar was. De Hoge Raad wees de Arrondissementsrechtbank te Arnhem aan als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zullen plaatsvinden. Deze beschikking werd gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, samen met de vice-president C.J.G. Bleichrodt en de raadsheren F.H. Koster, A.M.J. van Buchem-Spapens en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

13 november 2001
Strafkamer
nr. 02323/01 B
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoek van de Hoofdofficier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 30 oktober 2001 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510 Wetboek van Strafvordering, inzake:
[de betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Het verzoek
De Hoofdofficier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht heeft zich bij verzoekschrift, gedateerd 30 oktober 2001 en ingekomen op 1 november 2001, tot de Hoge Raad gewend met het verzoek om op de voet van art. 510 Sv een arrondissementsrechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van [...], hierna 'de betrokkene'.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt het volgende:
(1) De betrokkene is bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 1998 benoemd tot vice-president van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht en als zodanig door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch beëdigd op 24 september 1998. Bij Koninklijk Besluit van 31 oktober 2001 is hem met onmiddellijke ingang uit die functie ontslag verleend.
(2) Tegen de betrokkene is op 22 oktober 2001 de verdenking ontstaan dat hij, in ieder geval op die dag, te Maastricht het in art. 240b Sr omschreven misdrijf heeft gepleegd.
2.2. Nu aan de betrokkene per 31 oktober 2001 ontslag is verleend uit zijn functie van rechterlijk ambtenaar en hij dus thans geen rechterlijk ambtenaar meer is, doet zich de vraag voor of in dit geval toepassing moet worden
gegeven aan art. 510 Sv.
2.3. Art. 510 Sv heeft tot strekking een onpartijdige vervolging en berechting van een rechterlijk ambtenaar te waarborgen, door deze vervolging en berechting niet over te laten aan autoriteiten die zijn verbonden aan dezelfde rechterlijke instantie als die waaraan de verdachte als rechterlijk ambtenaar is verbonden, behoudens toepassing van het tweede lid.
Een gelijke waarborg is ook op zijn plaats indien de verdachte te wiens aanzien de verdenking bestond ten tijde dat hij de functie van rechterlijk ambtenaar vervulde doch aan wie uit deze functie ontslag is verleend vóórdat de vervolging en berechting zijn voltooid.
Noch uit de tekst noch uit de strekking van art. 510 Sv volgt dat de daarin bedoelde aanwijzing slechts moet plaatsvinden in het geval de rechterlijke ambtenaar nog als zodanig in functie is.
Art. 510 Sv moet dan ook zo worden uitgelegd dat het mede toepassing vindt in het geval dat aan de van een strafbaar feit verdachte rechterlijk ambtenaar ontslag is verleend uit zijn functie vóórdat de Hoge Raad op de voet van art. 510 Sv een gerecht heeft aangewezen.
2.4. Zoals uit het hiervoor onder 2.1 en 2.2 overwogene blijkt is in het onderhavige geval de verdenking ontstaan ten tijde dat de betrokkene vice-president was van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht en zou hij voor die rechtbank moeten worden vervolgd en berecht.
Uit al het voorgaande volgt dat het verzoek voor toewijzing vatbaar is.
De Hoge Raad acht termen aanwezig om de Arrondissementsrechtbank te Arnhem aan te wijzen als het gerecht voor hetwelk de vervolging en berechting van de zaak zullen plaats hebben.
3. Beslissing
De Hoge Raad wijst aan de Arrondissementsrechtbank te Arnhem als gerecht voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zullen plaats hebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, de vice-president C.J.G. Bleichrodt, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.J. van Buchem-Spapens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer van 13 november 2001.