ECLI:NL:HR:2001:AD5395
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen beschikking inzake inbeslagneming zonder voorafgaande schriftelijke machtiging
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, waarin het beklag van de klaagster, die in verband met een strafzaak was aangehouden, ongegrond werd verklaard. De klaagster was op 5 juni 2000 aangehouden als medeverdachte in een onderzoek naar handel in softdrugs. Tijdens een doorzoeking van de woning van een medeverdachte heeft de Rechter-Commissaris op vordering van de Officier van Justitie mondeling toestemming gegeven voor het leggen van conservatoir beslag op voorwerpen die ook aan de klaagster toebehoorden. Een dag later werd deze mondelinge machtiging schriftelijk bevestigd.
De klaagster verzocht de Rechtbank om teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, omdat er volgens haar geen voorafgaande schriftelijke machtiging was verleend zoals vereist door het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank oordeelde echter dat de inbeslagneming rechtmatig was, omdat de Rechter-Commissaris de situatie had beoordeeld en de machtiging achteraf schriftelijk was verleend. De klaagster stelde dat haar belangen door deze gang van zaken waren geschaad, maar de Rechtbank oordeelde dat er geen concrete argumenten waren aangedragen die dit zouden onderbouwen.
In cassatie werd door de Hoge Raad beoordeeld of de Rechtbank de juiste maatstaf had aangelegd. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de belangen van de klaagster niet waren geschaad door het ontbreken van een voorafgaande schriftelijke machtiging. Het beroep in cassatie werd verworpen, omdat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden beschikking. De beslissing werd genomen door de Hoge Raad op 18 december 2001, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.