ECLI:NL:HR:2001:AD5319

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/031HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loonvordering en toepassing van de CAO in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Datelnet I&N Services B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een loonvordering van [verweerder] op Datelnet, die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst waarop de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor de elektrotechnische sector van toepassing is. [Verweerder] vorderde een verklaring voor recht dat zijn salaris per periode van vier weken op basis van de CAO ƒ 4.256,68 had moeten bedragen op de ingangsdatum van zijn WAO-uitkering, en daarnaast een bedrag van ƒ 88.698,83 aan achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De Kantonrechter te 's-Hertogenbosch heeft in een tussenvonnis en eindvonnis de vordering van [verweerder] gedeeltelijk toegewezen, maar het meer of anders gevorderde afgewezen. Hierop heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het vonnis van de Kantonrechter heeft vernietigd en de vorderingen van [verweerder] heeft toegewezen.

Datelnet heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst tussen Datelnet en de FNV niet kan worden aangemerkt als een CAO die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van partijen. De Hoge Raad heeft het beroep van Datelnet verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de juiste toepassing van CAO-bepalingen in arbeidsgeschillen.

Uitspraak

30 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/031HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DATELNET I&N SERVICES B.V., gevestigd te 's-Hertogenbosch,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 2 juli 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Datelnet - gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch en gevorderd te verklaren voor recht dat het salaris van [verweerder] per periode van vier weken op basis van de CAO-Electrotechniek op de ingangsdatum van de uitkering WAO ƒ 4.256,68 had dienen te bedragen en Datelnet te veroordelen tot het betalen aan [verweerder] van de loonvordering ad ƒ 88.698,83 verhoogd met de wettelijke verhoging van 50%, of een percentage dat de Kantonrechter in goede justitie redelijk acht, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot die van de algehele voldoening, alsmede de redelijke gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 2.000,-- excl. BTW.
Datelnet heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 18 september 1997, waarbij een comparitie van partijen is gelast, bij eindvonnis van 19 maart 1998 Datelnet veroordeeld om aan [verweerder] te betalen de somma van ƒ 2.387,--, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 50%, het totaal der bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 1996 tot de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de Kantonrechter ontzegd.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Bij vonnis van 8 oktober 1999 heeft de Rechtbank, rechtdoende in hoger beroep, het vonnis van de Kantonrechter van 19 maart 1998 vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft de Rechtbank:
- voor recht verklaard dat het salaris van [verweerder] per periode van 4 weken op basis van de CAO op de ingangsdatum van de uitkering WAO ƒ 4.125,75 betreft;
- Datelnet veroordeeld om aan [verweerder] te betalen het bedrag van ƒ 2.387,-- vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf 2 juli 1996 tot de dag der voldoening;
- Datelnet veroordeeld om aan [verweerder] te betalen het bedrag van ƒ 22.062,41, ƒ 179,40, ƒ 585,81 en ƒ 400,60, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot de dag der voldoening;
- Datelnet veroordeeld om aan [verweerder] te betalen het bedrag van ƒ 48.601,10, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der voldoening.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Datelnet beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Datelnet toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. R.S. van Coeverden, advocaat bij de Hoge Raad, en voor [verweerder] door zijn advocaat alsmede door mr. E.M. van Boven, eveneens advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Datelnet in de kosten.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 24 september 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Bij schriftelijke overeenkomst van 14 januari 1988 is [verweerder] voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Datelnet. Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het elektrotechnisch bedrijf (hierna de CAO) van toepassing. [Verweerder] is lid van de Industriebond FNV (hierna FNV).
(ii) Tussen Datelnet en FNV zijn juridische procedures gevoerd over het toepassen van de CAO door Datelnet op de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers, onder wie [verweerder]. In maart 1994 hebben FNV en Datelnet een akkoord bereikt waarbij zij afwijkingen van de CAO zijn overeengekomen. In april 1994 heeft Datelnet een concept voor een nieuwe arbeidsovereenkomst, gebaseerd op het met FNV bereikte akkoord, voor ondertekening aan [verweerder] toegezonden. Bij brieven van 8 april 1994 en 17 mei 1994 heeft Datelnet [verweerder] verzocht zonder voorbehoud met de nieuwe arbeidsovereenkomst in te stemmen. [Verweerder] heeft dit geweigerd.
(iii) Op 9 juni 1994 hebben Datelnet en FNV een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij het tussen hen gerezen conflict in der minne wordt geschikt en waarbij in het kader van de reorganisatie bij Datelnet afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, die deels de bepalingen van de CAO aanvullen, deels daarvan afwijken.
(iv) Op 12 april 1994 is [verweerder] ziek geworden en hij is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij ontvangt een WAO-uitkering gebaseerd op zijn laatstgenoten salaris. Bij beschikking van 20 april 1998 heeft de Kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen Datelnet en [verweerder] met ingang van 1 mei 1998 ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder].
3.2.1 [Verweerder] vordert in de onderhavige procedure een verklaring voor recht dat zijn salaris per periode van 4 weken op basis van de CAO ƒ 4.256,68 had dienen te bedragen op de ingangsdatum van de uitkering en veroordeling van Datelnet tot betaling van ƒ 88.698,83 aan achterstallig loon, met nevenvorderingen. Datelnet heeft de vorderingen bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat [verweerder] gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst die Datelnet en FNV in juni 1994 hebben gesloten. De Kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [verweerder], voorzover deze gegrond zijn op de CAO, zijn vastgesteld dan wel nader vastgesteld bij de vaststellingsovereenkomst en dat Datelnet door aan deze overeenkomst te voldoen aan alle verplichtingen jegens [verweerder] krachtens de CAO heeft voldaan. De Kantonrechter heeft de vorderingen van [verweerder] in zoverre afgewezen. De Rechtbank heeft in het door [verweerder] ingestelde hoger beroep het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [verweerder] toegewezen.
3.3.1 Het eerste onderdeel van het middel richt zich te-gen de volgende overweging van de Rechtbank (rov. 4.7):
'De bepalingen van een vaststellingsovereenkomst, waarin ter beëindiging van een conflict uit het verleden een regeling wordt getroffen, hebben een ander karakter dan die van een ondernemings-CAO, waarin afspraken met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van de onderneming voor de toekomst worden gemaakt'.
Betoogd wordt dat de Rechtbank, aldus oordelende, heeft miskend dat een regeling van een geschil over de naleving van een CAO, inhoudende dat de rechten van werkgevers en werknemers uit hoofde daarvan voor het verleden nader worden vastgesteld, zoals hier aan de orde is, ook zelf als een collectieve arbeidsovereenkomst is aan te merken. Ten onrechte, aldus het onderdeel, heeft de Rechtbank aangenomen dat het feit dat een overeenkomst strekt tot het treffen van een regeling als bedoeld in art. 7:900 BW uitsluit dat deze (tevens) een collectieve arbeidsovereenkomst is althans kan zijn.
3.3.2 Uit de stukken van het geding blijkt niet dat met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst is voldaan aan art. 4 Wet op de loonvorming, dat in lid 3 bepaalt dat een CAO eerst in werking treedt vanaf de in lid 2 bedoelde kennisgeving. Dit betekent dat de Rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de vaststellingsovereenkomst niet tevens kan worden aangemerkt als een op de arbeidsovereenkomst van partijen van toepassing zijnde CAO. Het onderdeel kan mitsdien niet tot cassatie leiden en behoeft dan ook geen verdere bespreking. Dit geldt ook voor de eerste klacht van het tweede onderdeel, die rov. 4.8 van de Rechtbank betreft voorzover daarin wordt voortgebouwd op rov. 4.7.
3.3.3 De tweede klacht van het tweede onderdeel is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank in rov. 4.8 dat de omstandigheid dat [verweerder] lid is van FNV irrelevant is. Betoogd wordt dat de Rechtbank verzuimd heeft in te gaan op de stelling van Datelnet dat [verweerder] op grond van zijn lidmaatschap van FNV gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst. Het door haar gestelde houdt, aldus Datelnet in de schriftelijke toelichting, een beroep op art. 2:46 BW in. Deze stelling ligt ook ten grondslag aan de overige in dit onderdeel vervatte klachten, die gericht zijn tegen rov. 4.9 en 4.10.
3.3.4 In rov. 4.8 en 4.9 ziet de Rechtbank de vraag onder ogen of FNV [verweerder] bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst mocht vertegenwoordigen en of [verweerder] er tegenover Datelnet ook een beroep op kan doen dat FNV hem daarbij niet vertegenwoordigde. In rov. 4.10 komt de Rechtbank tot het oordeel dat FNV [verweerder] niet heeft kunnen vertegenwoordigen en dat [verweerder] 'bijgevolg ook niet aan de vaststellingsovereenkomst is gebonden', waaraan de Rechtbank toevoegt: 'Gesteld noch gebleken is immers dat [verweerder] op een andere wijze aan de vaststellingsovereenkomst was gebonden'.
3.3.5 Uit het voorafgaande volgt dat de Rechtbank het door Datelnet gevoerde verweer niet heeft opgevat als een beroep op art. 2:46 BW, inhoudende dat FNV ingevolge die bepaling verplichtingen ten laste van haar leden, onder wie [verweerder], kon aangaan en dat [verweerder] op die grond gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst. Deze, uitsluitend aan de Rechtbank als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden, uitleg van de gedingstukken is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat Datelnet, zoals zij in de schriftelijke toelichting ook aangeeft, de hiervoor onder 3.3.3 weergegeven stelling in feitelijke aanleg op geen andere wijze heeft verwoord dan met de stelling dat [verweerder] aan de vaststellingsovereenkomst was gebonden 'op grond van art. 9 Wet CAO en het verenigingsrecht (inclusief het vertegenwoordigingsrecht), wat mede tot uitdrukking komt in de statuten van de FNV'. Het onderdeel, dat uitgaat van een andere uitleg van het gevoerde verweer, mist derhalve feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad :
verwerpt het beroep;
veroordeelt Datelnet in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 3.319,50 in totaal, waarvan ƒ 3.277,-- op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier, en ƒ 42,50 te voldoen aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G.van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 november 2001.