ECLI:NL:HR:2001:AD5268
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens verstrijken van de termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage voor mishandeling en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De veroordeling vond plaats bij verstek op 7 oktober 1998, en de verdachte ontving de mededeling van deze uitspraak op 18 januari 1999. De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep al was verstreken op 21 oktober 1998.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de zitting van de Politierechter. De Hoge Raad oordeelde dat de wet duidelijke termijnen stelt voor het instellen van rechtsmiddelen en dat deze termijnen van openbare orde zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, ondanks de stelling van de verdachte dat hij door onjuiste informatie van de Officier van Justitie in de veronderstelling was dat hij nog binnen een termijn hoger beroep kon instellen.
De Hoge Raad benadrukte dat een verdachte niet zonder meer kan vertrouwen op de honorering van een verzoek tot uitstel van de behandeling van zijn zaak. Het is aan de rechter om te beoordelen of een verzoek tot uitstel gegrond is. De Hoge Raad oordeelde dat de stellingen van de verdachte niet juist waren en dat het middel tevergeefs was voorgesteld. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.