ECLI:NL:HR:2001:AD5231

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00384/01 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de teruggave van inbeslaggenomen horloge en eigendomsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggave van een inbeslaggenomen horloge. Het beroep is ingesteld door klager, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M.I. van Laake, advocaat te Mill. De Rechtbank had eerder het klaagschrift van klager ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het vermoeden bestond dat de verdachte, onder wie het horloge in beslag was genomen, de eigenaar was. Klager had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden waarom de verdachte het horloge in zijn bezit had, wat de Rechtbank deed concluderen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag.

De Hoge Raad beoordeelde het middel dat klaagde over de ongegrondverklaring van het klaagschrift. Het middel stelde dat het inbeslaggenomen horloge aan klager toebehoorde en niet aan de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de juiste maatstaf had toegepast en dat er geen reden was om te twijfelen aan de beslissing van de Rechtbank. De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden en dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden beschikking.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de beslissing van de Rechtbank en verwierp het beroep van klager. Deze beschikking werd gegeven door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

18 december 2001
Strafkamer
nr. 00384/01 B
Ats/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van deArrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 december 2000, nummer 01/045147-00, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven horloge.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. J.A.J.M.I. van Laake, advocaat te Mill, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank het klaagschrift ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, ongegrond heeft verklaard. Het middel voert daartoe aan dat het inbeslaggenomen horloge aan klager in eigendom toebehoort, en niet aan zijn broer, de verdachte [verdachte], onder wie het horloge in beslag is genomen.
3.2. In het onderhavige geval is op de voet van art. 94a Sv beslag gelegd onder de verdachte. De derde die zich daartegen keert, is in zijn beklag ontvankelijk, indien hij stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp. De rechter die over dit beklag heeft te oordelen zal, indien hij van oordeel is dat zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt, teruggave van het voorwerp aan deze moeten gelasten, ook indien overigens aan alle voorwaarden voor beslaglegging op de voet van art. 94a Sv is voldaan (vlg. HR 31 maart 1998, NJ 1998, 575).
3.3. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen:
"Het vermoeden dat verdachte als drager van het horloge de eigenaar is, is niet door overlegging van een geantedateerde commissiebon op naam van klager weerlegd. Klager heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden dat verdachte het horloge in zijn bezit had: enerzijds heeft klager aangevoerd dat verdachte een koper wist voor het horloge en anderzijds zou verdachte het horloge gewoon hebben mogen lenen omdat hij het mooi vond.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast, dat het belang van strafvordering, met name de bewaring van het recht tot verhaal voor een eventueel aan verdachte [verdachte] op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag."
3.4. In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat zich hier niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Aldus heeft de Rechtbank de juiste maatstaf toegepast, terwijl zij haar beslissing toereikend heeft gemotiveerd.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2001.