ECLI:NL:HR:2001:AD5038
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting door publiekrechtelijk lichaam
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het Waterschap Rijn en IJssel tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting werd gehandhaafd. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 31 augustus 1997, bedroeg ƒ 204.310 en werd door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarop belanghebbende in cassatie ging.
Belanghebbende, een publiekrechtelijk lichaam, was betrokken bij de zuivering van rioolafvalwater en verkocht compost dat was geproduceerd uit het slib dat overbleef na de zuivering. De kosten van de verwerking en verkoop van het slib overtroffen echter de inkomsten. De Inspecteur had de omzetbelasting die door de composteringswerkzaamheden in rekening was gebracht, nageheven via de naheffingsaanslag.
In cassatie werd betoogd dat belanghebbende als ondernemer handelde in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad oordeelde dat de werkzaamheden van belanghebbende niet als overheid konden worden gekwalificeerd, omdat zij deze onder dezelfde voorwaarden als particuliere marktdeelnemers uitvoerde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag, en verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond.
De Hoge Raad gelastte de Staatssecretaris van Financiën om de griffierechten en proceskosten aan belanghebbende te vergoeden. Dit arrest benadrukt de scheiding tussen overheidshandelen en ondernemerschap in de context van belastingheffing, en bevestigt dat publiekrechtelijke lichamen onder bepaalde omstandigheden als ondernemers kunnen worden aangemerkt.