ECLI:NL:HR:2001:AD4898

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02852/00 II
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend arrest inzake verkrachting en diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een aanvullend arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 30 oktober 2001, in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte, geboren in Marokko in 1973, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2000, waarin de verdachte was veroordeeld voor meermalen gepleegde verkrachting en diefstal met geweld. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, had op 4 december 2000 middelen van cassatie voorgesteld, welke aan het arrest waren gehecht.

De Hoge Raad had eerder op 10 april 2001 het beroep verworpen, maar in dit aanvullend arrest werd vastgesteld dat door een administratief verzuim de voorgestelde middelen niet waren beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet een eerlijke behandeling van zijn zaak had gekregen, zoals vereist door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve tekortkoming, het noodzakelijk was om de eerdere uitspraak aan te vullen met een beoordeling van de voorgestelde middelen.

Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en handhaafde de beslissing van 10 april 2001. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president C.J.G. Bleichrodt en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker. Mr. B.C. de Savornin Lohman was buiten staat om dit arrest te ondertekenen.

Uitspraak

30 oktober 2001
Strafkamer
nr. 02852/00 II
ACH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Aanvullend Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2000, nummer 23/002078-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 1 juli 1999 - de verdachte ter zake van 1. en 3. "verkrachting, meermalen gepleegd" en 2. en 4. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof gelast dat de veroordeelde ter beschikking zal worden gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, op 4 december 2000 bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 april 2001 het beroep verworpen. In dat arrest is onder meer overwogen: "Middelen van cassatie zijn door of namens (de verdachte) niet voorgesteld."
De Advocaat-Generaal Machielse heeft zich bij geschrift van 10 juli 2001 op het standpunt gesteld dat er voor de Hoge Raad geen reden is de eerder gewezen uitspraak terug te nemen en de zaak opnieuw te behandelen, en voorts in een bijlage bij dat geschrift als zijn opinie gegeven dat de middelen ongegrond zijn.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Door een verzuim van de administratie van de Hoge Raad is niet vóór het wijzen van het arrest van 10 april 2001 onder de aandacht van de Hoge Raad gekomen dat de hiervoor onder 2 genoemde schriftuur tijdig was ingekomen. Als gevolg daarvan heeft de Hoge Raad bij dat arrest niet de in de schriftuur voorgestelde middelen beoordeeld. Daardoor heeft de verdachte tot dusverre in de cassatieprocedure niet een eerlijke behandeling van zijn zaak gehad, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. De Hoge Raad is van oordeel dat hij, gelet op de ernst van de juridische gevolgen van deze administratieve tekortkoming en op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, zijn eerder gedane uitspraak dient aan te vullen met een beoordeling van de voorgestelde middelen en dat hij die uitspraak zonodig moet herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3.2. De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad handhaaft zijn beslissing van 10 april 2001 dat het beroep wordt verworpen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 oktober 2001.
Mr. B.C. de Savornin Lohman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.