ECLI:NL:HR:2001:AD4867

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36521
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en alimentatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 augustus 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.872. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde en een middel voorstelde.

De Hoge Raad behandelt de zaak en oordeelt over de vraag of het deel van de alimentatie dat belanghebbende ontvangt van zijn ex-echtgenote, dat hij gebruikt voor de verzorging van huisdieren, niet belast zou moeten worden. De alimentatie was vastgesteld door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem op 24 maart 1992. Het Hof had geoordeeld dat het gehele bedrag van de alimentatie, ongeacht de bestemming, moet worden aangemerkt als inkomen in de vorm van periodieke uitkeringen, zoals bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt vast dat het niet relevant is welke overwegingen hebben geleid tot de hoogte van de alimentatie. Het middel van belanghebbende faalt, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2001.

Uitspraak

Nr. 36.521
26 oktober 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 augustus 2000, nr. 98/03136, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 30.872, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingestelden daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbendes huwelijk is door echtscheiding geëindigd. Bij beschikking van de Arrondissements-rechtbank te Arnhem van 24 maart 1992 is bepaald dat de ex-echtgenote van belanghebbende alimentatie aan belanghebbende dient te betalen voor diens levensonderhoud. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het deel van de alimentatie waarmee hij de verzorging van huisdieren bekostigt, niet op grond van artikel 30, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in de heffing kan worden betrokken.
3.2. Het Hof heeft evenwel terecht geoordeeld dat het gehele bedrag dat belanghebbende maandelijks van zijn ex-echtgenote ontvangt, voor de heffing van de inkomstenbelasting gerekend wordt tot de inkomsten in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in voornoemd artikel, en dat het hierbij niet van belang is welke overwegingen een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van het totale maandelijkse bedrag dat als alimentatie door de rechter aan belanghebbende is toegekend. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2001.