ECLI:NL:HR:2001:AD4481

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03428/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de veroordeling wegens het toelaten van onverzekerd rijden met een motorrijtuig

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond. De verdachte was veroordeeld voor het toelaten dat met zijn motorrijtuig werd gereden zonder dat hiervoor een verzekering was afgesloten, in strijd met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verdachte had in hoger beroep verklaard dat hij niet zelf in de auto had gereden en dat de sleutels zonder zijn toestemming waren genomen door een derde. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring onvoldoende was gemotiveerd, omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk toestemming had gegeven voor het rijden met het motorrijtuig. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De zaak betreft een belangrijke overweging over de interpretatie van het begrip 'toelaten' in de context van de WAM. De Hoge Raad benadrukte dat er sprake moet zijn van uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de bezitter van het motorrijtuig. De verklaring van de verdachte, waarin hij stelde dat hij niet had toegestaan dat met zijn auto werd gereden, werd door de Hoge Raad als voldoende geacht om de bewezenverklaring in twijfel te trekken. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de vraag naar toestemming en aansprakelijkheid aan de orde is.

Uitspraak

13 november 2001
Strafkamer
nr. 03428/00
SO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 17 maart 2000, nummer 04/401935-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboortedatum] (Somalië) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Venlo van 12 maart 1998 - de verdachte ter zake van "als bezitter toelaten, dat met een motorrijtuig op een weg wordt gereden zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheids- verzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van achthonderd- vijfentwintig gulden, subsidiair zestien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Hoge Raad verstaat het middel aldus dat het klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte heeft toegelaten dat met zijn auto werd gereden.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat
"hij op 9 april 1997 in de gemeente Venlo als bezitter van een motorrijtuig (personenauto) heeft toegelaten dat daarmede werd gereden, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kaldenkerkerweg, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde Wet had gesloten en in stand gehouden."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik ben in hoger beroep gegaan omdat ik niet zelf in die auto heb gereden, zonder dat de auto was verzekerd. Ten tijde van het plegen van het feit verbleef ik in Ethiopië. De auto stond gestald in een garagebedrijf voor de in- en verkoop van auto's. De sleutels van mijn auto had ik thuis liggen. Degene die in de auto heeft gereden heeft de sleutels
gepakt zonder mijn toestemming. Volgens mij heeft hij de auto willen wegnemen. Hij is hier ook voor veroordeeld(...)".
3.4. Voor de beoordeling van het middel moet voorop worden gesteld dat van "toelaten" in de zin van art. 30, eerste lid, WAM, zoals dat begrip in de tenlastelegging kennelijk wordt gebruikt, slechts sprake kan zijn bij een uitdrukkelijk of stilzwijgend gegeven toestemming (vgl. HR 13 februari 1979, NJ 1979, 355).
De hiervoor onder 3.3 weergegeven verklaring van de verdachte kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat in dit geval van zodanige toestemming geen sprake was.
Nu het aldus aangevoerde zijn weerlegging niet vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat de verdachte niet heeft toegelaten dat met het desbetreffende motorrijtuig werd gereden. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 13 november 2001.