ECLI:NL:HR:2001:AD4451
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen verwerping van bewijsverkrijging in drugszaken
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1953 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haarlem', heeft beroep ingesteld tegen de verwerping van zijn verweer dat de bewijsgaring onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Dit verweer was gebaseerd op artikel 11, tweede lid, van de Wet persoonsregistraties (WPR), dat stelt dat persoonsgegevens alleen mogen worden verstrekt bij een dringende en gewichtige reden.
De verdediging betoogde dat de luchtvaartmaatschappij onrechtmatig vluchtgegevens had verstrekt aan het Schipholteam, omdat er enkel sprake was van vermoedens dat de verdachte XTC-pillen zou uitvoeren. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het belang van opsporing in dit geval voldoende gewicht had om de verstrekking van de gegevens te rechtvaardigen. Het Hof concludeerde dat er geen andere manier was om de vluchtgegevens tijdig en adequaat te verkrijgen, en dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte niet onevenredig was geschaad.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, oordelend dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een gewichtige en dringende reden voor de verstrekking van de gegevens. De Hoge Raad bevestigde dat de redelijke verdenking van een misdrijf, in dit geval de uitvoer van harddrugs, voldoende was om de verstrekking van persoonsgegevens te rechtvaardigen. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 20 november 2001.