ECLI:NL:HR:2001:AD4434

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03349/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • A.M.M. Orie
  • A.J.A. van Dorst
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplichtigheid aan moord met betrekking tot de rol van de verdachte in de dood van het slachtoffer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan moord. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, die vrijgesproken was van de primair tenlastegelegde moord, maar wel werd veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid. De verdachte had opzettelijk geholpen bij de moord op het slachtoffer door samen met de medeplichtige, [betrokkene A], het plan te bespreken en de middelen te verschaffen voor de uitvoering van het misdrijf. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van de medeplichtigheid aan moord niet voldoende is gemotiveerd, vooral omdat de verdachte niet heeft gewaarschuwd voor het voornemen van [betrokkene A] om het slachtoffer te doden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

27 november 2001
Strafkamer
nr. 03349/00
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 april 2000, nummer 23/001658-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 2 juni 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplichtigheid aan moord" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tweehonderdveertig uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het tweede middel en ambtshalve
4.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewezenverklaarde nalatigheid van de verdachte geen medeplichtigheid aan moord oplevert.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"[Betrokkene A] op 27 februari 1997 in de gemeente Alkmaar opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft genoemde [betrokkene A] opzettelijk en met voorbedachten rade, namelijk na kalm beraad en rustig overleg, [het slachtoffer] meermalen met een of meer klauwhamers, met kracht, op het hoofd geslagen, waardoor [dat slachtoffer] dusdanig letsel heeft bekomen, dat zij daardoor is overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 10 februari 1997 tot en met 27 februari 1997, in de gemeenten Eindhoven en Alkmaar opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door tezamen met die [betrokkene A] het plan om [dat slachtoffer] te doden te bespreken en tezamen met die [betrokkene A] klauwhamers te kopen en die [betrokkene A], terwijl hij, verdachte, wist van het voornemen van die [betrokkene A] om [het slachtoffer] van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto te vervoeren naar Alkmaar en in de gemeente Alkmaar uit de auto te laten stappen en heeft nagelaten op enigerlei wijze [dat slachtoffer] en/of de politie en/of anderen op de hoogte te brengen van en/of te waarschuwen voor het gegeven dat die [betrokkene A] voornemens was en bij die [betrokkene A] de gedachte had postgevat [dat slachtoffer] te doden en anderszins opzettelijk niet heeft belet dat die [betrokkene A] [dat slachtoffer] zou gaan doden."
4.3. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplichtigheid aan moord".
4.4. Op grond van art. 48 Sr kan degene die opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van het misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van het misdrijf, worden gestraft als medeplichtige aan dat misdrijf (de zogenoemde actieve medeplichtigheid). Als medeplichtige kan ook worden gestraft degene die in strijd met een op hem rustende rechtsplicht opzettelijk nalaat te beletten dat het misdrijf wordt gepleegd (vgl. HR 12 december 2000, ELRO AA8966) (de zogenoemde passieve medeplichtigheid).
4.5. Het bestreden arrest bevat niets waaruit een dergelijke voor de medeplichtigheid vereiste, op de verdachte rustende rechtsplicht kan worden afgeleid. Daarbij verdient opmerking dat kennis omtrent het voornemen van een ander tot het plegen van een misdrijf niet zonder meer voldoende is voor het doen ontstaan van de rechtsplicht tot openbaarmaking van die kennis en het aldus beletten van het misdrijf.
Die plicht kan hier ook niet worden ontleend aan art. 136 Sr. Ingevolge art. 137 Sr is art. 136 Sr onder meer niet van toepassing op hem die door de in laatstgenoemd artikel bedoelde kennisgeving gevaar voor strafvervolging zou doen ontstaan voor zichzelf. Op grond van de wetsgeschiedenis moet worden aangenomen dat de wetgever daarbij mede het oog heeft gehad op degene die als deelnemer bij het desbetreffende delict is betrokken. Daaruit vloeit voort dat art. 136 Sr ten aanzien van enig daarin genoemd delict niet van toepassing is op degene, die, zoals de verdachte in deze zaak, als - actieve -medeplichtige aan dat delict wordt vervolgd.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de bewezenverklaring voorzover inhoudende dat de verdachte
"heeft nagelaten op enigerlei wijze [dat slachtoffer] en/of de politie en/of anderen op de hoogte te brengen van en/of te waarschuwen voor het gegeven dat die [betrokkene A] voornemens was en bij die [betrokkene A] de gedachte had postgevat [dat slachtoffer] te doden en anderszins opzettelijk niet heeft belet dat die [betrokkene A] [dat slachtoffer] zou gaan doden",
geen medeplichtigheid oplevert.
4.7. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden omdat de overige onderdelen van de bewezenverklaring "medeplichtigheid aan moord" opleveren.
4.8. 's Hofs strafmotivering houdt onder meer het volgende in:
"Verdachte is medeplichtig aan de moord op de grootmoeder van [betrokkene A]. Verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van het misdrijf, in dier voege dat hij [betrokkene A] naar de woonplaats van het slachtoffer heeft vervoerd en aanwezig is
geweest bij de aanschaf van een tweetal hamers waarmee het slachtoffer later om het leven is gebracht. Verdachte is gedurende dit behulpzaam zijn telkens op de hoogte geweest van het voornemen van [betrokkene A], doch heeft zijn hulp niet gestaakt en evenmin derden gewaarschuwd."
4.9. Gelet op deze overwegingen, meer in het bijzonder voorzover zij inhouden dat de verdachte geen derden heeft gewaarschuwd, heeft het Hof klaarblijkelijk de bewezen-verklaarde nalatigheid - hiervoor onder 4.6 bedoeld - als medeplichtigheid opleverend nalaten ten bezware van de verdachte bij de straftoemeting betrokken. Dat strookt niet met het hiervoor onder 4.6 door de Hoge Raad gegeven oordeel, zodat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd. Te dien aanzien kan de bestreden uitspraak derhalve niet in stand blijven.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd de bewezenverklaarde nalatigheid van de verdachte te kwalificeren als opleverend het misdrijf van art. 136, eerste lid, Sr.
5.2. Uit hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen volgt dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
6. Beoordeling van het vierde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De onderhavige klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4.9 aangeduide grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, vloeit uit het vorenoverwogene voort dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 november 2001.
Mr. A.M.M. Orie is buiten staat dit arrest te ondertekenen.