ECLI:NL:HR:2001:AD4377

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03023/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Cortens
  • A.M.M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in een cassatiezaak betreffende overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 10 mei 2000. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het overtreden van de Wet arbeid vreemdelingen, waarbij het Hof de verdachte ter zake van drieëntwintig overtredingen een geldboete had opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Barendrecht. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor wat betreft de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling van de straf.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof de strafoplegging niet naar de eisen van de wet had gemotiveerd. De verdediging had aangevoerd dat de financiële positie van de verdachte slecht was en dat dit niet voldoende was meegewogen in de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten motiveren waarom de verdachte in staat werd geacht de opgelegde geldboetes te betalen, gezien de omstandigheden die door de verdediging waren aangevoerd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel voor wat betreft de strafoplegging. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de straf opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het Hof in stand blijven.

Uitspraak

16 oktober 2001
Strafkamer
nr. 03023/00 E
MA/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 10 mei 2000, parketnummer 23/002136-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 25 juni 1998 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon, drieëntwintig maal gepleegd" veroordeeld tot drieëntwintig maal een geldboete van vijfendertighonderd gulden waarvan drieëntwintig maal zeventienhonderdvijftig gulden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Barendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3.Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de strafoplegging niet naar de eis van de wet met redenen heeft omkleed aangezien het Hof de hoogte van de opgelegde geldboetes nader had moeten motiveren gelet op hetgeen over de financiële positie van de verdachte was aangevoerd en op de inhoud van de daaromtrent overgelegde stukken.
4.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2000 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, aldaar verklaard:
"Financieel gaat het slecht met de firma. Er zijn grote verliezen. (...) De laatste vijf jaar is er een slechte prognose. Dat geldt overigens voor de gehele tuinbouwsector. We leven in moeilijke tijden".
4.3. Voorts heeft de raadsman van de verdachte ter bedoelde terechtzitting aangevoerd dat het jaar 1999 het slechtste jaar op rij is geweest en de verkoopprijzen van onder andere sla dramatisch slecht waren, ver onder de kostprijs. In zijn pleitnotities heeft de raadsman gewezen op het grote negatieve eigen vermogen van de verdachte in de jaren 1996 tot en met 1998 en op het, naar verwachting, bijzonder slecht afgesloten zijn van het jaar 1999. Ter staving heeft de raadsman de financiële verslagen over de jaren 1996 en 1998 overgelegd.
4.4. Het Hof heeft aan de verdachte straf opgelegd als hiervoor onder 1 vermeld. Die strafoplegging heeft het Hof als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft door middel van een constructie willen beschikken over arbeidskrachten die niet gerechtigd waren in Nederland arbeid te verrichten. Hierdoor heeft de verdachte de concurrentieverhoudingen verstoord. Dit rechtvaardigt in beginsel een geldboete als door de economische politierechter opgelegd.
Het hof ziet evenwel, in aanmerking genomen de overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding deze geldboete voor de helft voorwaardelijk op te leggen".
4.5. Overwegende als hiervoor weergegeven onder 4.4 heeft het Hof de strafoplegging niet naar de eis van de wet met redenen omkleed. Het behoeft immers nadere verklaring waarom het Hof - ondanks de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, het verweer van de raadsman en de overgelegde stukken - van oordeel is dat de verdachte in staat moet worden geacht tot betaling van drieëntwintig geldboeten ten belope van - wat betreft het onvoorwaardelijk opgelegde deel ervan - in totaal veertigduizendtweehonderdvijftig gulden.
4.6. Het middel is terecht voorgesteld.
5.Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigt, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de besteden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar de Economische Kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Cortens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de waarnemend-griffier E.H. Schulten, en uitgesproken op 16 oktober 2001.