ECLI:NL:HR:2001:AD4371
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijke overtreding van de Wet op de Accijns en diefstal
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzettelijke overtreding van de Wet op de Accijns en diefstal. De verdachte, geboren in 1943, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht. De advocaat van de verdachte, mr. E.R. Weening, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de kern van de klacht is dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op een verweer dat het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn, omdat de verbalisanten niet bevoegd waren tot de vorderingen van artikel 83 van de Wet op de Accijns.
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de ambtenaren niet opsporingsbevoegd waren en dat zij niet hadden mogen vorderen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de ambtenaren wel degelijk bevoegd waren tot de vorderingen, en dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het verweer niet voldoende duidelijk was geformuleerd en dat het Hof niet gehouden was om een uitdrukkelijke beslissing te geven op het verweer.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte verworpen en geoordeeld dat er geen grond aanwezig was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 30 oktober 2001, waarbij de vice-president en twee raadsheren de uitspraak hebben gedaan. De Hoge Raad heeft de veroordeling van de verdachte bevestigd en het beroep verworpen.