ECLI:NL:HR:2001:AD4312

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01696/00 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen maatregel tot plaatsing in inrichting voor jeugdigen na verkrachting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte, geboren in 1982 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in een Jongeren Opvangcentrum, was veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wegens verkrachting. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld op 3 januari 2000, na een eerdere veroordeling door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 17 mei 1999. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld op 26 juni 2001, meer dan 16 maanden na het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de vaststelling dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze termijnoverschrijding niet leidt tot strafvermindering, omdat het Hof geen straf heeft opgelegd, maar enkel een maatregel tot plaatsing. De maatregel is niet vooraf in duur bepaald, waardoor vermindering niet aan de orde is. De Hoge Raad concludeert dat het middel niet tot cassatie kan leiden en dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

6 november 2001
Strafkamer
nr. 01696/00 J
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 1999, nummer 23/001479-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 17 mei 1999 - de verdachte ter zake van "verkrachting" de maatregel opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Zijlstra, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 3 januari 2000 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 26 juni 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
4.2. Deze termijnoverschrijding zal evenwel niet tot strafvermindering kunnen leiden aangezien het Hof geen straf heeft opgelegd. De door het Hof opgelegde maatregel, de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, leent zich naar zijn aard niet voor vermindering, reeds omdat de duur daarvan niet vooraf is bepaald.
4.3. De Hoge Raad komt daarom tot het oordeel dat - mede in aanmerking genomen dat het Hof onder meer heeft vastgesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist - moet worden volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 6 november 2001.