ECLI:NL:HR:2001:AD4305

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01544/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en strafvermindering in cassatiezaak betreffende Opiumwet en diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1968, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 180 uren, in plaats van vier maanden gevangenisstraf, en daarnaast tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van tienduizend gulden, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis.

De verdachte heeft op 24 februari 1999 beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, maar uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, wat aanleiding geeft tot strafvermindering.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft het aantal uren onbetaalde arbeid. Het aantal uren is verminderd tot 162. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs.

Uitspraak

16 oktober 2001
Strafkamer
nr. 01544/99
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 1999, nummer 22/000605-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 19 november 1997 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderdtachtig uren, in plaats van vier maanden gevangenisstraf alsmede tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een geldboete van tienduizend gulden, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, de straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte heeft op 24 februari 1999 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 26 juni 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Overigens oordeelt de Hoge Raad geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten onbetaalde arbeid ten algemenen nutte;
Vermindert het aantal uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in die zin dat dit 162 uren bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 16 oktober 2001.