ECLI:NL:HR:2001:AD4300

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00130/01 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de oplegging van een PIJ-maatregel voor een minderjarige verdachte met een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte, een minderjarige, is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het Hof oordeelde dat de oplegging van de maatregel noodzakelijk was gezien de aard en ernst van de bewezen feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte, geboren in 1984, had een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling en was gevoelig voor seksuele prikkels. Het Hof baseerde zijn beslissing op een multidisciplinair rapport dat de problematiek van de verdachte in kaart bracht en concludeerde dat behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte sinds mei 2000 een intensieve behandeling onderging en dat er geen problemen waren in de buurt. Hij verzocht om een voorwaardelijke oplegging van de maatregel. Het Hof oordeelde echter dat de opgelegde maatregel naar de eisen van de wet voldoende was gemotiveerd en dat er geen verplichting bestond om de argumenten van de ouders en de raadsman expliciet in de motivering op te nemen. De Hoge Raad bevestigde deze overwegingen en verwierp het beroep, oordelend dat er geen gronden waren voor cassatie.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling in het kader van de jeugdcriminaliteit. De beslissing van het Hof om de PIJ-maatregel op te leggen werd als rechtmatig beschouwd, gezien de risico's voor de samenleving en de ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

25 september 2001
Strafkamer
nr. 00130/01 J
AS/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 31 mei 2000, nummer 21/000042-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 25 november 1999, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "poging tot: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het sekueel binnendringen van het lichaam; meermalen gepleegd",
2. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen; meermalen gepleegd", 3. "poging tot: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam; meermalen gepleegd" en 4. "met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen; meermalen gepleegd" veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2.Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2 Het Hof heeft de oplegging van de maatregel als volgt gemotiveerd:
"Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terecht-zitting is gebleken.
Ten aanzien van de strafoplegging is het Hof van oordeel dat met betrekking tot feit 3 subsidiair en feit 4 primair ten aanzien van het slachtoffer [...][...] sprake is van een eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aangezien hetzelfde feitelijk handelen van feit 3 subsidiair tevens het strafbaar feit van het telastegelegde onder 4 oplevert.
Omtrent verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door dr L. de Graaf, psychiater, drs. M.T.P.F. Claes, psycholoog en drs. J. Krist, directeur van de Justitiële Jeugdinrichting "De Kolkemate" te Zutphen, gedateerd 19 oktober 1999.
Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
"Verdachte is een jongen met een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling. Hij is voor een vijftienjarige jongen kinderlijk te noemen. Angst lijkt een belangrijke bepalende factor in zijn leven te zijn, die consequenties heeft voor de omgang met leeftijdgenoten en dus ook voor zijn voorkeur voor jongere kinderen. Verdachte is op jonge leeftijd in seksueel opzicht geprikkeld geweest door zijn halfbroer en later door een buurjongen. Deze gebeurtenissen en zijn beperkte sociaal emotionele ontwikkeling maken dat hij erg gevoelig is geworden voor seksuele prikkels. Zijn keuze voor jonge kinderen komt meer voort uit andere aspecten van de persoonlijke relationele tekorten dan uit een gestoorde seksuele ontwikkeling. Het besef van het ontoelaatbare van zijn gedrag lijkt bij verdachte niet erg diep te zitten: hij wil het liefst niet meer denken aan het gebeurde en lijkt zich weinig in te leven in de gevoelens van zijn slachtoffers. Gezien de eerder gebleken wilszwakte en de neiging tot verdringing van het gebeurde lijkt de kans op recidive vrij groot. Behandeling is dan ook zeker aangewezen, met name gericht op een vergroting van het authentieke schuldbesef en het ook door hem zelf reëler inschatten van het risico van herhaling.
Gezien de problematische ontwikkeling van verdachte op sociaal emotioneel gebied en zijn inmiddels ontstane seksuele voorgeschiedenis is een PIJ-maatregel geïndiceerd. De meest aangewezen plaats voor verdachte zou een instelling als "Groot Emaus" te Ermelo zijn. Het probleem is echter dat hij hier geen schoolopleiding kan volgen, die aansluit bij zijn gemiddeld intelligente niveau. Als tweede optie wordt De Jeugdinrichting "Harreveld" te Harreveld geadviseerd".
Ter terechtzitting van het Hof heeft de deskundige M.T.P.F. Claes, als psycholoog verbonden aan de Justitiële Jeugd-inrichting "De Kolkemate" te Zutphen, verklaard - zakelijk weergegeven-:
"Ik sta nog steeds achter het door ons opgestelde rapport. De behandeling die betrokkene wekelijks ondergaat in "De Transfer" van het Circuit voor Forensische Pshychotherapie "Groot Batelaar" in Arnhem is niet voldoende. Zo lang hij niet een intensieve behandeling in een gesloten setting heeft gehad, is de kans op recidive groot. De delicten die hij gepleegd heeft, doet hij meer uit naïviteit en seksuele prikkels, niet uit kwade wil. Daarom acht ik behandeling binnen een strafrechtelijk kader noodzakelijk. Het is jammer dat "Groot Emaus" te Ermelo hem heeft afgewezen, maar de Jeugdinrichting "Harreveld" acht ik zeker geschikt".
Het Hof verenigt zich met deze conclusies en maakt deze tot zijn oordeel. Het Hof is van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen moet worden opgelegd, nu verdachte een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling heeft en erg gevoelig is geworden voor seksuele prikkels. Verdachte beseft het ontoelaatbare van zijn gedrag onvoldoende, en door zijn wilszwakte en de neiging tot verdringing van het gebeurde is de kans op recidive vrij groot. De bewezenverklaarde feiten - waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan - tasten de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen aan, zodat het opleggen van deze maatregel ook mede in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte noodzakelijk is".
3.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte sinds 12 mei 2000 een intensieve en individuele behandeling ontvangt in het kader van terugvalpreventie en delictanalyse, dat het goed met hem gaat op school en er geen problemen zijn in de buurt en dat een ondertoezichtstelling is aangevraagd. Op grond daarvan heeft de raadsman verzocht de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk op te leggen.
3.3.2. Blijkens dat proces-verbaal heeft de moeder van de verdachte onder meer verklaard:
"Ik denk dat hij van de PIJ maatregel crimineel wordt. Hij moet gewoon thuis blijven"
en de vader van de verdachte:
"Wij hebben intensief contact met Klein Gunnewiek. Hij staat niet achter behandeling door de jeugdinrichting "Harreveld". Daar zitten vooral recidiverende jongeren die al ouder zijn. [Verdachte] past hier niet tussen".
3.4. Het middel faalt. Meer in het bijzonder gelet op het bepaalde in de artikelen 77s en 77v Sr, heeft het Hof de opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Geen rechtsregel verplichtte het Hof om hetgeen door de ouders en de raadsman van de verdachte is aangevoerd - hiervoor onder 3.3 weergegeven - met zoveel woorden bij zijn motivering te betrekken, terwijl het door hen aangevoerde het Hof ook overigens niet tot een nadere motivering noopte.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4.Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 25 september 2001.