ECLI:NL:HR:2001:AD4300
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de oplegging van een PIJ-maatregel voor een minderjarige verdachte met een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte, een minderjarige, is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het Hof oordeelde dat de oplegging van de maatregel noodzakelijk was gezien de aard en ernst van de bewezen feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte, geboren in 1984, had een forse achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling en was gevoelig voor seksuele prikkels. Het Hof baseerde zijn beslissing op een multidisciplinair rapport dat de problematiek van de verdachte in kaart bracht en concludeerde dat behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was om recidive te voorkomen.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verdachte sinds mei 2000 een intensieve behandeling onderging en dat er geen problemen waren in de buurt. Hij verzocht om een voorwaardelijke oplegging van de maatregel. Het Hof oordeelde echter dat de opgelegde maatregel naar de eisen van de wet voldoende was gemotiveerd en dat er geen verplichting bestond om de argumenten van de ouders en de raadsman expliciet in de motivering op te nemen. De Hoge Raad bevestigde deze overwegingen en verwierp het beroep, oordelend dat er geen gronden waren voor cassatie.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling in het kader van de jeugdcriminaliteit. De beslissing van het Hof om de PIJ-maatregel op te leggen werd als rechtmatig beschouwd, gezien de risico's voor de samenleving en de ontwikkeling van de verdachte.