ECLI:NL:HR:2001:AD4269
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de strafoplegging in cassatie wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1970 op de Nederlandse Antillen en woonachtig op Curaçao, was gedetineerd ten tijde van de uitspraak. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte op 28 december 1999, en de zaak werd voor het eerst behandeld op 9 januari 2001. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, aangezien er meer dan 16 maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit was van belang omdat de verdachte in voorlopige hechtenis verkeerde. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen.
De zaak betrof een veroordeling van de verdachte voor diefstal met geweld en bedreiging, en overtreding van de Vuurwapenverordening. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof bij de strafmotivering feiten had betrokken die niet tenlastegelegd en bewezenverklaard waren, wat leidde tot de gegrondheid van het cassatiemiddel. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn van berechting in strafzaken en de noodzaak voor de lagere rechters om zich aan de wettelijke vereisten te houden bij de motivering van straffen.