ECLI:NL:HR:2001:AD4002
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van alimentatieverplichtingen na echtscheiding en de mogelijkheid tot verlenging
In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster tot cassatie, een verzoek ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage om te bepalen dat de alimentatie die door de man, verweerder in cassatie, moet worden betaald, niet eindigt voor 8 december 2008 en dat deze termijn verlengbaar is. De Rechtbank heeft dit verzoek op 11 januari 2000 afgewezen. De vrouw heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 21 juni 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Rechtbank in haar beschikking van 5 september 1995 de alimentatieverplichting van de man per 1 januari 1999 op nihil heeft bepaald, maar dat er geen expliciete uitspraak is gedaan over de mogelijkheid van verlenging van deze termijn. Het Hof had geoordeeld dat de Rechtbank impliciet had uitgesloten dat verlenging mogelijk was, maar de Hoge Raad heeft dit oordeel verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat verlenging van de alimentatie kan worden toegestaan, tenzij de rechter uitdrukkelijk heeft bepaald dat verlenging niet mogelijk is. Dit oordeel is in lijn met de memorie van toelichting die is opgenomen in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en expliciete uitspraken van de rechter met betrekking tot alimentatieverplichtingen en de mogelijkheid tot verlenging daarvan.