ECLI:NL:HR:2001:AD4000
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Wijziging omgangsregeling tussen vader en kinderen na verzoek van gezinsvoogd
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die in een eerdere beschikking van de Rechtbank te Zwolle op 17 mei 1999 een omgangsregeling was toegewezen, verzocht om uitbreiding van deze regeling. De gezinsvoogd, Stichting Jeugd en Gezin Flevoland (SJG), heeft echter verzocht om de omgangsregeling te beëindigen, wat leidde tot een wijziging van de beschikking door de Rechtbank op 28 december 1999. De vader ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 23 mei 2000 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft de vader cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de argumenten van de vader, die stelde dat video-opnamen van de omgang met zijn kinderen een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn privé-leven vormden. Het Hof had echter overwogen dat SJG op grond van de wettelijke bepalingen, met name artikel 1:258 BW, bevoegd was om deze opnamen te maken in het belang van de kinderen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderbouwd op welke wettelijke basis SJG de vader kon dwingen tot medewerking aan de video-opnamen, aangezien de vader niet de met het gezag belaste ouder was.
Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de overwegingen van het Hof, die leidden tot de ontzegging van het recht op omgang aan de vader, niet konden worden bestreden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de Rechtbank en het Gerechtshof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt de belangen van de kinderen in omgangsregelingen en de rol van gezinsvoogden in dergelijke procedures.