ECLI:NL:HR:2001:AD3991

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/368HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en bedrijfsrisico bij verhuur van vorkheftrucks

In deze zaak heeft VORKHEFTRUCKVERHUURBEDRIJF "VITESSE" B.V. (hierna: Vitesse) de verzekeraars gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld ter zake van schade door verlies van een vorkheftruck. De vordering van Vitesse, die een bedrag van ƒ 33.000,-- met wettelijke rente en aanvullende kosten omvatte, werd door de Rechtbank afgewezen. Vitesse ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis van de Rechtbank bekrachtigde. Hierop heeft Vitesse cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld in het licht van de toepasselijke beursvoorwaarden van de verzekering. De kern van het geschil draaide om de vraag of de schade door verduistering van de vorkheftruck door een huurder als een 'van buiten aankomend onheil' kon worden aangemerkt. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de schade tot het bedrijfsrisico van Vitesse behoorde, omdat de huurder, [betrokkene C], de vorkheftruck zonder toestemming had verkocht aan [betrokkene B]. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof een onjuiste toepassing had gegeven aan de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 276, en dat de belangen van Vitesse en de huurder niet als gemeenschappelijk konden worden aangemerkt. De Hoge Raad veroordeelde de verzekeraars in de proceskosten van het geding in cassatie, tot op dat moment begroot op ƒ 858,06 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Uitspraak

19 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/368HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
VORKHEFTRUCKVERHUURBEDRIJF "VITESSE" B.V., gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
1. UAP-NIEUW ROTTERDAM SCHADE N.V., gevestigd te Utrecht,
2. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging ALPINA VERSICHERUNGS A.G., gevestigd te Zürich, Zwitserland,
3. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging PEARL ASSURANCE PLC., gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
4. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging PRUDENTIAL ASSURANCE COMPANY LTD., gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
5. de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging GENERAL ACCIDENT FIRE AND LIFE ASSURANCE CORPORATION PLC., gevestigd te Perth, Schotland, Verenigd Koninkrijk,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Vitesse - heeft bij exploiten van 8 en 16 augustus 1996 verweersters in cassatie - verder te noemen: Verzekeraars - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd Verzekeraars elk voor hun aandeel, te veroordelen aan Vitesse te betalen de somma van ƒ 33.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 18 november 1992 althans sedert de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de somma van ƒ 9.868,15 alsmede de somma van ƒ 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Verzekeraars hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 8 juli 1998 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Vitesse hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 9 september 1999 heeft het Hof vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Vitesse beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verzekeraars hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met verwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage en met veroordeling van Verzekeraars in de proceskosten.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Vitesse verhuurt onder meer vorkheftrucks. Zij heeft op 9 december 1988 voor de duur van 12 maanden met stilzwijgende verlenging een verzekering voor vorkheftrucks gesloten met Verzekeraars. Op deze verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden "Nederlandse Beurspolis voor Landmateriaal 1985" (hierna: de beursvoorwaarden) van toepassing.
(ii) Art. 3 lid 1.2 van de beursvoorwaarden bepaalt:
"De verzekeraars vergoeden de schade door verlies of beschadiging van het verzekerde object of een deel daarvan als gevolg van:
- een van buiten aankomend onheil
- enig gebrek, eigen bederf of uit de aard en de natuur van het verzekerde object zelf onmiddellijk voortspruitende."
(iii) Art. 4 lid 2 van de beursvoorwaarden bepaalt onder meer:
"Van de omschreven dekking is uitgesloten schade:
a.veroorzaakt door grove schuld van verzekeringnemer;
b. die een gevolg is van verzekeringnemer te verwijten onvoldoende onderhoud van en/of onvoldoende zorg voor het verzekerde object."
(iv) In de polis is bepaald dat naast Vitesse ook haar huurders als medeverzekerden gelden.
(v) Art. 10 lid 2 van de beursvoorwaarden bepaalt onder meer dat de verzekering eindigt:
"- zodra het verzekerde object wordt verkocht of definitief buiten bedrijf wordt gesteld."
(vi) Vitesse heeft vorkheftrucks geplaatst bij [A] B.V. te [woonplaats], [...], die krachtens een met Vitesse aangegane overeenkomst gerechtigd was deze vorkheftrucks te verhuren.
(vii) Op 30 januari 1990 heeft [A B.V.] een nieuwe vorkheftruck van het merk Hyster verhuurd en afgeleverd aan [betrokkene C] te [woonplaats], die handelde onder de naam Handelsonderneming Huro.
(viii) [Betrokkene C] heeft de vorkheftruck verkocht aan [betrokkene B]. De door Vitesse ingestelde vordering tegen [betrokkene B] tot afgifte van de vorkheftruck is door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch afgewezen.
3.2 Vitesse heeft Verzekeraars gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd hen te veroordelen tot betaling van ƒ 33.000,-- met wettelijke rente sedert 18 november 1992 ter zake van verlies van de vorkheftruck, ƒ 9.868,15 ter zake van kosten tot revindicatie en ƒ 5.000,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, verhoogd met wettelijke rente en met veroordeling van Verzekeraars in de kosten van het geding. Bij vonnis van 8 juli 1998 heeft de Rechtbank de vordering afgewezen.
3.3 Bij arrest van 9 september 1999 heeft het Gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Het overwoog daartoe, verkort weergegeven, het volgende. Met de grieven wordt geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat te dezen geen sprake is van "een van buiten aankomend onheil" in de zin van art. 3 lid 1.2 van de beursvoorwaarden. Vitesse plaatste vorkheftrucks waaronder de onderhavige bij [A B.V.] voor verhuur aan derden. Blijkens de bij conclusie van repliek overgelegde verklaring van de boekhouder in dienst van Vitesse werd de huur afgedragen aan Vitesse en behield [A B.V.] een commissieloon. Vitesse gaf de verhuur aldus uit handen aan [A B.V.] die naar buiten toe als verhuurder optrad, maar materieel als tussenschakel voor Vitesse fungeerde.
De onderhavige schade is veroorzaakt doordat de huurder van de aldus uitgezette vorkheftruck, [betrokkene C] (Huro), het apparaat verduisterde door dit - zonder daartoe gerechtigd te zijn - te verkopen aan [betrokkene B].
Het Hof overweegt vervolgens dat, gelet op voormelde omstandigheden en achtergrond, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat de verduistering door [betrokkene C] als een van buiten aankomend onheil in de zin van de beursvoorwaarden is aan te merken. Daaraan voegt het Hof toe dat de schade veeleer valt te zien als behorend tot het bedrijfsrisico dat Vitesse loopt bij de verhuur van haar apparaten (rov. 4.5, eerste alinea).
Voorts overweegt het Hof dat voor wat de omstandigheid betreft dat [betrokkene C] als huurder is medeverzekerd, de belangen van Vitesse als eigenares en [betrokkene C] als huurder weliswaar uiteenlopen, doch dat het feit dat [betrokkene C] in de kring van de verzekerden is getrokken, mede - naast de overige omstandigheden - grond oplevert voor het oordeel dat in dit geval niet van een van buiten komend onheil kan worden gesproken (rov. 4.5, tweede alinea).
3.4.1 De onderdelen 1.a en 1.b zijn gericht tegen 's Hofs hiervoor onder 3.3 weergegeven rov. 4.5, eerste alinea. Zij verwijten het Hof, kort gezegd, een onjuiste betekenis te hebben toegekend aan het in de beursvoorwaarden voorkomende begrip een van buiten aankomend onheil, zoals hiervoor in 3.1 onder (ii) is vermeld. De onderdelen falen omdat het Hof, door in de door de onderdelen bestreden rechtsoverweging te oordelen dat omstandigheden die tot het bedrijfsrisico van de verzekerde behoren, niet als een van buiten aankomend onheil in de zin van de beursvoorwaarden zijn aan te merken, een niet onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan deze voorwaarden, welke als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Tot nadere motivering was het Hof niet gehouden.
3.4.2 Onderdeel 1.c gaat terecht ervan uit dat in 's Hofs oordeel in zijn rov. 4.5, eerste alinea, dat de schade veeleer valt te zien als behorend tot het bedrijfsrisico dat Vitesse loopt bij de verhuur van haar apparaten op voren omschreven wijze, besloten ligt dat de verduistering van de vorkheftruck het gevolg is van de door Vitesse gevolgde wijze van verhuur van apparaten en er daarom geen sprake is van een van buiten aankomend onheil, maar van een niet verzekerd bedrijfsrisico van Vitesse. Het onderdeel is gegrond omdat zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet valt in te zien waarom de door het Hof vermelde omstandigheden tot de gevolgtrekking moeten leiden dat de verduistering van de vorkheftruck behoort tot het bedrijfsrisico van Vitesse.
3.5 Onderdeel 2.a keert zich met een rechtsklacht tegen 's Hofs hiervoor weergegeven rov. 4.5, tweede alinea. Bij de beoordeling van dit onderdeel moet worden vooropgesteld dat indien door één verzekering de belangen zijn gedekt van een aantal verzekerden, niet als algemene regel geldt dat opzet of eigen schuld, in de zin van art. 276 K., van een der verzekerden de verzekeraar ook jegens de andere verzekerde(n) bevrijdt. De omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de omstandigheid dat tussen de verzekerden een rechtsband bestaat als gevolg waarvan het verzekerde belang als een gemeenschappelijk belang moet worden aangemerkt, kunnen meebrengen dat zulks wel het geval is. De vaststelling door het Hof dat de belangen van Vitesse als eigenares en van [betrokkene C] als huurder, uiteen lopen, kan echter slechts tot de gevolgtrekking leiden dat in het onderhavige geval van een zodanig gemeenschappelijk belang geen sprake is. Door, zonder andere omstandigheden vast te stellen, aan te nemen dat de als verduistering aan te merken gedraging van [betrokkene C], verzekeraars ook bevrijdt jegens Vitesse, heeft het Hof een onjuiste toepassing gegeven aan hetgeen in art. 276 K. is bepaald. Het onderdeel treft derhalve doel.
3.6 Onderdeel 2.b richt zich met een motiveringsklacht tegen hetgeen het Hof overweegt in zijn, hiervoor onder 3.3 weergegeven, rov. 4.5, tweede alinea. Het onderdeel slaagt omdat zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet duidelijk is welke omstandigheden het Hof met door hem gebruikte zinsnede: "naast de overige omstandigheden" op het oog heeft.
3.7 De in middel II vervatte klachten falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels onder 2.38 en 2.39.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 september 1999;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Verzekeraars in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Vitesse begroot op ƒ 858,06 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 oktober 2001.