ECLI:NL:HR:2001:AD3986
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontslag en rechtsgeldigheid van de ontslagvergunning in het arbeidsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arbeidsconflict tussen eiseres en verweerder. Verweerder, die sinds 3 december 1990 in dienst was bij eiseres als 1e tekenaar/bestekschrijver, werd op 1 mei 1994 door eiseres ontslagen. Dit ontslag volgde op een ontslagvergunning die door de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening was verleend, maar verweerder betwistte de rechtsgeldigheid van dit ontslag. Hij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat het ontslag nietig was en doorbetaling van zijn loon. De Kantonrechter oordeelde in het voordeel van verweerder en verklaarde het ontslag nietig, wat door de Rechtbank in hoger beroep werd bekrachtigd. Eiseres ging in cassatie, waarbij zij aanvoerde dat de ontslagvergunning onvoorwaardelijk was verleend en dat de voorwaarden niet in strijd waren met de wet.
De Hoge Raad oordeelde dat de voorwaarde die aan de ontslagvergunning was verbonden, geldig was en dat de Rechtbank niet onjuist had geoordeeld door de analogische toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad bevestigde dat de ontslagvergunning niet als onvoorwaardelijk kon worden beschouwd, omdat de voorwaarden die door de RDA waren gesteld, in overeenstemming waren met de wet. De Hoge Raad verwierp het beroep van eiseres en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit arrest benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van ontslagprocedures en de voorwaarden die aan ontslagvergunningen zijn verbonden, en bevestigt de bescherming van werknemers tegen sociaal ongerechtvaardigd ontslag.