ECLI:NL:HR:2001:AD3973

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/307HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrecht en onrechtmatige daad in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen twee broers en de kinderen van hun overleden oom, [erflater]. De broers hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat hen had verworpen in hun vordering tot afgifte van gelden die op hun naam stonden bij de ABN-AMRO Bank. De kinderen van de erflater vorderden de afgifte van deze gelden, die volgens hen deel uitmaakten van de nalatenschap. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 16 april 1999, waarin het Hof was verzocht om de zaak verder te behandelen na vernietiging van een eerdere uitspraak. De kern van het geschil draait om de vraag welk rechtsstelsel van toepassing is op de onrechtmatige daad die de broers zouden hebben gepleegd door de afgifte van de gelden te weigeren. Het Hof oordeelde dat de plaats waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden, Amsterdam is, omdat daar de toestemming voor afgifte vereist was. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de weigering van de broers om toestemming te geven aan de bank om de gelden af te geven aan de kinderen, als een onrechtmatige daad moet worden beschouwd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de broers en bevestigt de kostenveroordeling in cassatie.

Uitspraak

12 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/307HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], Venezuela,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.J. Dekker,
t e g e n
1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats], Israël,
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats], Zwitserland,
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in voorgaande instanties
De Hoge Raad verwijst voor het verloop van dit geding tussen eisers tot cassatie - verder te noemen: de broers [...] en verweerders in cassatie - verder te noemen: de kinderen [...] - naar zijn arrest van 16 april 1999, nr. C97/266, NJ 1999, 600.
Bij dat arrest heeft de Hoge Raad zowel in het principale beroep als in het incidentele beroep het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juni 1997 vernietigd en het geding naar dat Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Na memoriewisseling door partijen heeft het Hof bij arrest van 13 juli 2000 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Amsterdam verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben de broers [...] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De kinderen [...] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 28 oktober 1991 is op 69-jarige leeftijd te Antwerpen overleden [erflater], vader van de kinderen [...] en oom van de broers [...].
(ii) Bij testament, op 24 januari 1978 verleden voor notaris H.A. Ferf te Amsterdam, heeft [erflater] de saldi op zijn bankrekening onder nummer [...] bij de toenmalige Algemene Bank Nederland N.V. te Amsterdam voor gelijke delen gelegateerd aan zijn drie kinderen. Van enig ander testament van [erflater] is niets bekend.
(iii) Op 3 december 1992 is door notaris H. Casman te Antwerpen een verklaring van erfrecht opgesteld, die onder meer inhoudt dat ingevolge het naar Belgisch internationaal privaatrecht toepasselijke Belgische erfrecht de drie kinderen van [erflater] elk gerechtigd zijn tot een gelijk deel van diens roerende en in België gelegen onroerende goederen en dat die drie kinderen bijgevolg overeenkomstig artikel 724 van het (Belgisch) Burgerlijk Wetboek van rechtswege in het bezit treden van de goederen, rechten en rechtsvorderingen van de erflater, waarvan de vererving door het Belgische erfrecht wordt beheerst.
(iv) Op 25 maart 1992 en 17 juni 1992 hebben de kinderen [...] ten laste van de broers [...] conservatoir beslag doen leggen onder de ABN-AMRO Bank te Amsterdam.
3.2 De kinderen [...] vorderen in deze procedure, kort weergegeven, veroordeling van de broers [...] om:
I. alle op hun naam gestelde goederen en gelden bij de ABN-AMRO Bank te Amsterdam, althans een deel daarvan gelijk aan het wettelijk erfdeel van de kinderen [...], aan die kinderen als erfgenamen van [erflater] af te geven;
II. rekening en verantwoording af te leggen van het door hen gevoerde beheer over al hetgeen zij aan goederen en gelden behorende tot de nalatenschap van [erflater] onder zich hebben;
III. van het door de Rechtbank vast te stellen saldo een zodanige som aan de kinderen [...] te betalen als aan hen blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV de door de kinderen [...] geleden en nog te lijden schade te betalen, op te maken bij staat.
De broers [...] hebben een thans niet aan de orde zijnde vordering in reconventie ingesteld.
De Rechtbank heeft in conventie aan de broers [...] een bewijsopdracht gegeven. Het Hof heeft zowel het door de broers [...] ingestelde principale beroep als het door de kinderen [...] ingestelde incidentele beroep verworpen.
De Hoge Raad heeft bij het hierboven onder 1 vermelde arrest zowel in het principale beroep als in het incidentele beroep het arrest van het Hof vernietigd en het geding naar het Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Het Hof heeft bij het bestreden arrest het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te Amsterdam verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
3.3 Het Hof heeft daartoe in het bestreden arrest het volgende, kort weergegeven, overwogen. Het Hof heeft beoordeeld welk rechtsstelsel van toepassing is op de vraag of de broers [...] onrechtmatig handelen door afgifte te weigeren van zich op hun naam bij de ABN-AMRO bank te Amsterdam bevindende en (naar het Hof bij wege van veronderstelling heeft aangenomen) tot de nalatenschap van [erflater] behorende gelden of goederen. De kern van de zaak is dat de broers [...] weigeren de ABN-AMRO bank te Amsterdam toestemming te verlenen de desbetreffende gelden of goederen af te geven aan de kinderen [...]. Bij deze stand van zaken moet de plaats waar zodanige toestemming is vereist om tot afgifte te kunnen leiden - te weten Amsterdam - worden aangemerkt als de plaats waar de veronderstelde onrechtmatige daad plaats heeft gehad dan wel plaats heeft. Anders dan de broers [...] stellen is zonder belang waar degene wiens toestemming is vereist, zich bevindt ten tijde van diens weigering deze toestemming te verlenen. Hetzelfde geldt voor de subsidiaire stelling dat van belang is de plaats waar de nalatenschap formeel wordt afgewikkeld.
Een en ander leidt ertoe dat de bedoelde vraag moet worden beoordeeld naar Nederlands recht en dat in het midden kan blijven of naar Belgisch, Zwitsers, Amerikaans, Venezolaans en Israëlisch recht op dit punt hetzelfde geldt als naar Nederlands recht, aldus het Hof (rov. 2.3 - 2.5).
3.4 De onderdelen 1 en 2 van het eerste middel bevatten geen klacht. De onderdelen 3 en 4 keren zich tegen 's Hofs oordeel omtrent de vraag welke handeling aan de gestelde onrechtmatige daad van de broers [...] ten grondslag ligt en achten onbegrijpelijk dat het Hof het weigeren door de broers [...] van de gevorderde afgifte van geld of goederen aan de kinderen [...], heeft beschouwd als het weigeren om toestemming te geven aan de bank waaronder de gelden of goederen zich bevinden, om deze af te geven. Het weigeren om gelden of goederen die zich onder een bank bevinden, af te geven aan een derde, kan volgens de onderdelen niet worden gelijkgesteld met het weigeren deze bank toestemming te geven om zelf af te geven aan deze derden.
De onderdelen falen. Nu de verlangde afgifte betrekking heeft op tegoeden bij een bank, is 's Hofs oordeel dat de handeling ter uitvoering van deze afgifte meebrengt dat toestemming moet worden verleend aan de bank om de gelden of goederen af te geven aan de kinderen [...], niet onbegrijpelijk.
3.5 De onderdelen 5 en 6 strekken ten betoge dat het rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk is dat het Hof oordeelt dat de plaats waar de onderhavige toestemming vereist is, moet worden aangemerkt als de plaats waar de veronderstelde onrechtmatige daad heeft plaatsgehad. De onderdelen klagen dat het Hof in ieder geval heeft miskend dat naar Nederlands internationaal privaatrecht een weigering als de onderhavige wordt beheerst door het rechtsstelsel van het land waarin de weigerende persoon woont althans ten tijde van de weigering verblijft.
3.6 Dienaangaande geldt het volgende. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt een vordering uit onrechtmatige daad, behoudens rechtskeuze, in beginsel beheerst door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden (HR 19 november 1993, nr. 15066, NJ 1994, 622). Deze regel is ook neergelegd in art. 3 lid 1 van de Wet van 11 april 2001, Stb. 190, houdende regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad (Wet conflictenrecht onrechtmatige daad, hierna: WCOD).
's Hofs oordeel dat, nu de broers [...] weigeren om aan de ABN-AMRO bank te Amsterdam toestemming te verlenen de gelden of goederen af te geven aan de kinderen [...], de plaats waar zodanige toestemming is vereist om tot afgifte te kunnen leiden - te dezen Amsterdam - moet worden aangemerkt als de plaats waar de veronderstelde onrechtmatige daad heeft plaatsgehad, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. In cassatie terecht niet bestreden heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat in een geval als het onderhavige als plaats waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden, moet worden beschouwd de plaats waar moet worden gehandeld dan wel had moeten worden gehandeld. Mede in aanmerking genomen dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, deze persoon moet hebben bereikt (vgl. art. 3:37 lid 3 BW), geeft het oordeel van het Hof dat in dit verband niet de woon- of verblijfplaats van de broers [...], maar de plaats van ves-tiging van de ABN-AMRO bank van belang is, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpe-lijk. In zoverre falen de onderdelen.
3.7 De onderdelen strekken voorts ten betoge dat de overweging van het Hof onjuist is dat zonder belang is de plaats waar de nalatenschap formeel wordt afgewikkeld, te weten Israël. De onderdelen gaan kennelijk uit van de regel van art. 5 WCOD, dat indien een onrechtmatige daad nauw verbonden is met een tussen dader en benadeelde bestaande of gewezen rechtsverhouding, in afwijking van de artikelen 3 en 4 op de verbintenis uit onrechtmatige daad het recht kan worden toegepast dat deze andere rechtsverhouding beheerst. De onderdelen falen echter nu het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat een zodanige bestaande of gewezen rechtsverhouding tussen de broers [...] en de kinderen [...] niet aanwezig is.
3.8 De klacht van de onderdelen dat in ieder geval moet worden uitgegaan van het recht van de woon- of verblijfplaats van de kinderen [...] - Israëlisch recht dan wel Zwitsers recht, onderscheidenlijk het recht van Californië, Verenigde Staten van Amerika - althans van één van hen, faalt. De klacht zoekt kennelijk aansluiting bij art. 3 lid 3 WCOD dat inhoudt dat indien dader en benadeelde in dezelfde Staat hun gewone verblijfplaats onderscheidenlijk plaats van vestiging hebben, in afwijking van het eerste en het tweede lid van deze bepaling, het recht van deze Staat van toepassing is. Dit doet zich in het onderhavige geval evenwel niet voor.
3.9 Nu het eerste middel faalt, moet het tweede middel, dat daarop voortbouwt, het lot ervan delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de broers [...] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de kinderen [...] begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 oktober 2001.