ECLI:NL:HR:2001:AD3973
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- Rechtspraak.nl
Internationaal privaatrecht en onrechtmatige daad in erfrechtelijke geschillen
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen twee broers en de kinderen van hun overleden oom, [erflater]. De broers hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat hen had verworpen in hun vordering tot afgifte van gelden die op hun naam stonden bij de ABN-AMRO Bank. De kinderen van de erflater vorderden de afgifte van deze gelden, die volgens hen deel uitmaakten van de nalatenschap. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 16 april 1999, waarin het Hof was verzocht om de zaak verder te behandelen na vernietiging van een eerdere uitspraak. De kern van het geschil draait om de vraag welk rechtsstelsel van toepassing is op de onrechtmatige daad die de broers zouden hebben gepleegd door de afgifte van de gelden te weigeren. Het Hof oordeelde dat de plaats waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden, Amsterdam is, omdat daar de toestemming voor afgifte vereist was. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de weigering van de broers om toestemming te geven aan de bank om de gelden af te geven aan de kinderen, als een onrechtmatige daad moet worden beschouwd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de broers en bevestigt de kostenveroordeling in cassatie.