ECLI:NL:HR:2001:AD3959
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en arbeidsongeschiktheid: beoordeling van dringende reden
In deze zaak heeft eiser, een machinebediende bij BNI, beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam. Eiser was op 11 juli 1997 op staande voet ontslagen wegens ongeoorloofd werkverzuim. Eiser stelde dat hij op dat moment arbeidsongeschikt was, omdat hij leed aan een chronische psychose. De Kantonrechter had de vorderingen van eiser afgewezen, en de Rechtbank bekrachtigde dit vonnis. Eiser voerde aan dat er geen dringende reden voor ontslag was, omdat hij op het moment van het werkverzuim arbeidsongeschikt was.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had miskend dat werkverzuim in beginsel geen dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert indien de werknemer ten tijde van het werkverzuim arbeidsongeschikt was. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat BNI moet bewijzen dat eiser arbeidsgeschikt was ten tijde van het werkverzuim, tenzij er een afwijkende bewijslastverdeling van toepassing is. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van ontslag op staande voet in relatie tot arbeidsongeschiktheid.
De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontslag op staande voet verduidelijkt, vooral in situaties waarin de werknemer mogelijk arbeidsongeschikt is. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de bewijslast in dergelijke gevallen.