ECLI:NL:HR:2001:AD3567

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36462
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 91.639. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

In de cassatieprocedure klaagt belanghebbende dat het Hof de inbrengwaarde onjuist heeft weergegeven. Hij stelde in zijn beroepschrift voor het Hof dat de inbrengwaarde gelijk moest zijn aan de economische verkeerswaarde, terwijl het Hof oordeelde dat deze waarde moest worden gesteld op het bedrag dat hij zou moeten uitgeven voor de aanschaf van de ingebrachte zaken op het moment van de inbreng. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof in dit opzicht inderdaad een onjuiste weergave heeft gegeven, maar dat dit niet leidt tot cassatie. Het Hof had immers verder geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de ingebrachte zaken hoger was dan het bedrag dat de Inspecteur in aanmerking had genomen. Dit oordeel is feitelijk van aard en kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het middel voor het overige ook niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2001.

Uitspraak

Nr. 36.462
21 september 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 juni 2000, nr. P99/1682, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 91.639, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel klaagt belanghebbende erover dat het Hof, door zijn standpunt aldus weer te geven dat de inbrengwaarde moet worden gesteld op het bedrag dat hij zou moeten uitgeven voor de aanschaf van de ingebrachte zaken op het moment van de inbreng, dit standpunt verkeerd heeft weergegeven en dit daardoor ten onrechte als rechtens onjuist heeft geoordeeld. In zijn beroepschrift voor het Hof had belanghebbende de inbrengwaarde gesteld op de economische verkeerswaarde, welke voor een gedeelte van de inbreng werd gesteld op de historische kostprijs. Dit uitgangspunt is niet, zoals het Hof oordeelt, rechtens onjuist. In zoverre slaagt het middel. Tot cassatie kan dit echter niet leiden. Het Hof heeft immers verder geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de ingebrachte zaken hoger was dan het bedrag dat de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Dit oordeel kan als zijnde van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.
3.2. Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2001.