ECLI:NL:HR:2001:AB3317
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een nietige dagvaarding in strafzaak tegen verdachte wegens niet verlenen van medewerking aan onderzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof, waarin de inleidende dagvaarding van de verdachte nietig was verklaard. De verdachte, geboren in Ghana, was gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De Advocaat-Generaal concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten terugwijzen naar het Gerechtshof, zodat de geldigheid van de inleidende dagvaarding opnieuw kon worden onderzocht.
De Hoge Raad oordeelde dat de inleidende dagvaarding nietig was, omdat deze was uitgebracht door een politieambtenaar zonder dat daar een specifieke opdracht tot vervolging van de Officier van Justitie aan ten grondslag lag. Dit was in strijd met de Wet op de Rechterlijke Organisatie, die bepaalt dat de bevoegdheid tot vervolging door de Officier van Justitie dient te worden uitgeoefend. De Hoge Raad benadrukte dat de beslissing tot vervolging niet aan politieambtenaren kan worden gemandateerd, en dat de dagvaarding die door een politieambtenaar was uitgebracht, niet geldig was.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de Advocaat-Generaal, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Gerechtshof werd bevestigd, en de Hoge Raad stelde vast dat de inleidende dagvaarding nietig was verklaard op basis van de geldende wetgeving en eerdere jurisprudentie. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van dagvaardingen in strafzaken, vooral in situaties waarin politieambtenaren betrokken zijn bij de vervolging.