ECLI:NL:HR:2001:AB3198

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00256/01 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • A.M.M. Orie
  • B.C. De Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van opgeëiste persoon aan Duitsland en openbaarheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Roermond, die op 15 november 2000 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar verklaarde. De opgeëiste persoon, geboren in 1967 en verblijvende in het Parkhotel te Venlo, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. R.A.J.C. Huijs, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft op 11 september 2001 de bestreden uitspraak vernietigd en bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen ter zitting van de Hoge Raad op 9 oktober 2001, om gehoord te worden over het uitleveringsverzoek. De zaak betreft de toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Uitleveringswet (UW), dat bepaalt dat het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar dient te geschieden, tenzij deze een behandeling met gesloten deuren verlangt of de rechtbank om gewichtige redenen sluiting der deuren beveelt.

De rechtbank had het verzoek van de opgeëiste persoon om de zitting achter gesloten deuren te houden, afgewezen. De opgeëiste persoon had aangegeven zich te schamen voor de zaak en verzocht om privacy. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden geen grond vormden voor een besloten behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank hiermee het bepaalde in artikel 25, eerste lid, UW heeft miskend, aangezien de wet geen discretionaire bevoegdheid aan de rechter geeft om een verzoek tot sluiting van de deuren al dan niet te honoreren. De niet-naleving van deze bepaling is van wezenlijke betekenis en leidt tot nietigheid van de behandeling.

Uitspraak

11 september 2001
Strafkamer
nr. 00256/01 U
SO/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 15 november 2000, parketnummer 04/640012-00, op een verzoek van de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Bayern tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de bestreden uitspraak verblijvende in het Parkhotel te Venlo.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van [de opgeëiste persoon] ter zake van de feiten omschreven in het Haftbefehl van het Amtsgericht München van 18 mei 2000.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. R.A.J.C. Huijs, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over schending van art. 25, eerste lid, UW doordat, ondanks een door de opgeëiste persoon ter zitting gedaan verzoek tot sluiting der deuren, het uitleveringsverzoek in het openbaar is behandeld.
3.2. Het proces-verbaal van de hierboven genoemde zitting houdt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de zaak met gesloten deuren te behandelen en stelt daartoe dat de opgeëiste persoon dermate last heeft van gevoelens van schaamte dat hetgeen aan de orde kan komen ter terechtzitting niet in een openbare zitting zou dienen plaats te vinden.
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van dit verzoek, aangezien een behandeling achter gesloten deuren slechts in uitzonderlijke situaties kan geschieden en zich in casu niet zo'n uitzonderlijke situatie voordoet.
De opgeëiste persoon verklaart in dit verband - zakelijk weergegeven-:
Ik schaam me zeer over deze zaak. Niemand hoeft mij hier te zien.
Na beraad deelt de voorzitter mede dat de rechtbank van oordeel is dat het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar dient te geschieden, aangezien de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zich ongemakkelijk voelt en zich schaamt bij openbare behandeling van zijn zaak, geen grond oplevert voor behandeling in beslotenheid. Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar".
3.3. Art. 25, eerste lid, UW bepaalt dat het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar geschiedt, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt, of de rechtbank om gewichtige redenen sluiting der deuren beveelt.
3.4. De Memorie van Toelichting houdt ten aanzien van de hiervoor bedoelde bepaling onder meer in:
"Het voorschrift omtrent verplichte sluiting van de deuren op verzoek van de opgeëiste persoon (artikel 25, eerste lid) is ontleend aan de bestaande wet (artikel 14, eerste lid). Hoewel afwijkend van de algemene regel, volgens welke de rechter daarover zelfstandig beslist, is dit voorschrift begrijpelijk. Het past bij de aard van de procedure, waarin geen bezwaarschrift tegen behandeling ter openbare zitting mogelijk is". (Kamerstukken II, 1964-1965, 8054, nr. 3, blz. 15)
3.5. Volgens art. 25, eerste lid, UW heeft de rechter aldus geen discretionaire bevoegdheid een verzoek van de opgeëiste persoon tot sluiting van de deuren al dan niet te honoreren. In het onderhavige geval heeft de Rechtbank door het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar te doen plaatsvinden, niettegenstaande diens verzoek tot sluiting der deuren, het bepaalde in art. 25, eerste lid, UW miskend. Het in die bepaling vervatte voorschrift dat op verlangen van de opgeëiste persoon de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren plaatsvindt, is van zo wezenlijke betekenis, dat niet inachtneming daarvan - ook al is zulks niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd - nietigheid meebrengt.
3.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Beveelt dat [de opgeëiste persoon] zal worden opgeroepen ter zitting van de Hoge Raad van 9 oktober 2001, te 15.00 uur, teneinde op het verzoek tot zijn uitlevering te worden gehoord.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, B.C. De Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 september 2001.