2 oktober 2001
Strafkamer
nr. 01717/00
SO/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 januari 1998, nummer 13/041363-96, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft, voorzover in cassatie van belang, het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrecht-bank te Amsterdam van 16 januari 1998, waarbij de verdachte ter zake van "De voortgezette handeling van overtreding van artikel 8 van de Wegensverkeerswet 1994, meermalen gepleegd en van artikel 5 van de Wegensverkeers-wet 1994, meermalen gepleegd" is veroordeeld, verstaan als beroep in cassatie voorzover dit beroep is gericht tegen de veroordeling wegens de overtreding. De straf ter zake van de overtreding is bepaald op een geldboete van vijfhonderd gulden met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. Bij inleidende dagvaarding is onder 2 tenlastegelegd dat: "hij in de gemeente Hilversum op (of omstreeks)
17 november 1996 (tussen 01.48 uur en 02.00 uur, in elk geval in een periode) tijdens de nacht, als bestuurder van een personenauto (gekentekend [aa-oo-bb]), daarmede rijdende (achtereenvolgens) op één of meer (hierna genoemde) weg(en), zich (telkens) zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat (rij)gedrag hieruit:
dat hij daar en toen, [-terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde althans na het gebruik(en) van alcoholhoudende drank-],als bestuurder van die personenauto, daarmede op (een gedeelte van) de Utrechtseweg [tussen de Noodweg (in de gemeente Hilversum) en de bebouwde kom der gemeente Hilversum] heeft gereden met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid de op (dat gedeelte van) die Utrechtseweg toegestane snelheid van 70 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid, welke (veel) te hoog was voor een veilig verkeer te plaatse, en/of, (vervolgens), (nadat hij, verdachte, de verlichting van die door hem bestuurde personenauto had gedoofd,) met die personenauto op (een binnen de bebouwde kom der gemeente Hilversum gelegen gedeelte van) die Utrechtseweg heeft gereden met een snelheid van 150 kilometer per uur, althans met een (veel) hoge snelheid dan de op [(laatst) bedoelde gedeelte van] die Utrechtseweg toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid, welke (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of (vervolgens), rijdende met die personenauto op de Utrechtseweg, bij nadering van althans gekomen op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die Utrechtseweg met de Diependaalselaan, alvorens (naar rechts) af te slaan (teneinde die Diependaalselaan op te rijden), niet een teken met zijn(rechter) richtingaanwijzer heeft gegeven en/of (bovendien) (daarbij) niet is gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn, verdachtes, (rij)richting geldend, ROOD licht uitstralend verkeerslicht, en/of (vervolgens), rijdende met die personenauto op de Diependaalselaan, gekomen op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die Diependaalselaan met het Oostereind, niet is gestopt voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn, verdachtes, (rij)richting geldend, ROOD licht uitstralend verkeerslicht; (art. 5 WVW94)".
3.1.2. Daarvan heeft de Politierechter bewezen verklaard:
"dat hij in de gemeente Hilversum op 17 november 1996 tussen 1.48 uur en 2.00 uur, als bestuurder van een peronenauto (gekentekend [aa-oo-bb]), daarmee rijdende op meer wegen, zich telkens zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die wegen kon worden gehinderd".
3.1.3. De Politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.
3.2. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen volgt dat de Politierechter de verdachte heeft vrijgesproken van al die gedragingen welke de verdachte bij de inleidende dagvaarding onder 2 - na het inleidende gedeelte, hetwelk wordt gevolgd door de woorden "bestaande dat (rij)gedrag hieruit" - in concreto zijn verweten. Dat in aanmerking genomen had de Politierechter de verdachte moeten vrijspreken van het gehele onder 2 tenlastegelegde feit. De Hoge Raad zal, met vernietiging van het vonnis van de Politierechter in zoverre, doen wat de Politierechter had moeten doen.
Het vorenoverwogene brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
Vernietigt het vonnis van de Politierechter voorzover betreffende de beslissingen ten aanzien van het bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde;
Spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding onder 2 is tenlastegelegd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 2 oktober 2001.