ECLI:NL:HR:2001:AB2927

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36602
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd over het jaar 1993. De aanslag, ter hoogte van ƒ 2.304.122, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep aangetekend bij het Gerechtshof, dat het beroep gegrond verklaarde en zowel de uitspraak van de Inspecteur als de navorderingsaanslag vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout, die op 30 mei 2001 tot ongegrondverklaring van het beroep had geconcludeerd, gevolgd. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Hoge Raad heeft in zijn oordeel ook de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld. Middel I, dat betrekking had op de toepassing van de 16e standaardvoorwaarde voor de fiscale eenheid, faalde omdat het Hof terecht oordeelde dat er geen sprake was van het verschuiven van een stille reserve. Middel II, dat stelde dat de activa en passiva van C BV aan het einde van het boekjaar op hun waarden in het economische verkeer dienden te worden gesteld, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat belanghebbende niet was opgehouden uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten.

Het arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2001.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 36.602
14 december 2001
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 september 2000, nr. P99/1602, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1993 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.304.122, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 30 mei 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I, dat de toepassing van de 16e standaardvoorwaarde voor de fiscale eenheid betreft in verband met de overdracht van obligaties, komt op tegen het oordeel van het Hof dat geen sprake is geweest van het verschuiven van een stille reserve binnen de fiscale eenheid tussen belanghebbende en C BV. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, onderdelen 4.2 tot en met 4.6, faalt het middel.
3.2. Middel II, dat de opvatting verdedigt dat op grond van artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de activa en passiva van C BV aan het einde van het onderhavige boekjaar op hun waarden in het economische verkeer dienden te worden gesteld, faalt, nu belanghebbende niet is opgehouden uit de onderneming in Nederland belastbare winst te genieten (vergelijk HR 15 november 2000, nr. 35195, BNB 2000/99).
3.3. Nu middel II faalt, geldt dat evenzeer voor het hierop voortbouwende middel III.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 630.