3.10. Uit de hiervoor onder 3.6 geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting blijkt dat bij de wetgever ten tijde van de totstandkoming van art. 278 Sr de bedoeling heeft voorgezeten om een persoon die zich binnen de grenzen van het Rijk in Europa, dus in Nederland, bevindt te beschermen tegen het voeren buiten Nederland met een van de in dat artikel genoemde oogmerken.
Aldus blijkt niet dat de wetgever oog heeft gehad voor de bescherming van personen die zich buiten Nederland bevinden en met een van die oogmerken naar Nederland worden gevoerd. Kennelijk heeft het buiten de voorstelling van de toenmalige wetgever gelegen dat ook die personen speciale bescherming zouden kunnen behoeven.
De omstandigheden en opvattingen die uit de Memorie van Toelichting, als hiervoor geciteerd, naar voren komen en waarvan mag worden aangenomen dat die overeenkomen met die welke in de laatste decennia van de 19de eeuw in Nederland heersten, zijn voor de wetgever leidraad geweest om in die Memorie van Toelichting slechts aan een beperkt toepassingsbereik aandacht te besteden. Als zodanige omstandigheden en opvattingen kunnen worden genoemd de bescherming die een "taalgemeenschap" vermag te bieden en de nadruk waarmee Nederland wordt afgezet tegen "onbeschaafde volken of volken, die de persoonlijke onvrijheid erkennen" en landen waar slavernij heerst of overlevering aan "vreemde roovers" moet worden gevreesd.
De sedert de totstandkoming van de genoemde strafbepaling plaats gehad hebbende ontwikkelingen in omstandigheden en algemeen aanvaarde opvattingen brengen mee dat er thans geen redelijke aanleiding is om bij de toepassing van die bepaling, tegen haar bewoordingen in, onderscheid te maken tussen de te bieden bescherming in de twee zojuist genoemde gevallen. Deze ontwikkelingen kunnen onder meer als volgt worden geïllustreerd.
Mede als gevolg van een verhoging van het scholings- en opleidingspeil is de kennis van een of meer vreemde talen een meer algemeen voorkomend verschijnsel. Daardoor is het minder gerechtvaardigd om, zoals de Memorie van Toelichting doet, veel nadruk te leggen op de bescherming die men buiten een "taalgemeenschap" behoeft.
In internationaal verband wordt thans gesproken over "de internationale gemeenschap" - een wellicht enigszins vaag doch niettemin in de internationale politiek aanvaard begrip - die gestalte heeft gekregen in internationale organisaties als de Verenigde Naties en andere internationale samenwerkingsvormen zoals op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. In dat kader ligt het niet voor de hand dat bij het toepassen van een rechtsbeschermende strafmaatregel onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds Nederland en anderzijds "onbewoonde landen of landen bewoond door onbeschaafde volken".
Bereikbaarheid, gemak en omvang van personenvervoer, ook over de landsgrenzen heen, zijn sedert de totstandkoming van art. 278 Sr enorm toegenomen. Hierdoor is de behoefte aan bescherming tegen internationale ontvoering navenant gegroeid, in welke richting dan ook.