ECLI:NL:HR:2001:AB2788

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en verliesverrekening

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1988 werd verminderd. De belanghebbende, X B.V., had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar bedrag van f 107.769.235, met een te verrekenen investeringsbijdrage van f 664.168. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft het Hof de aanslag verminderd tot f 64.660.229, met een te verrekenen investeringsbijdrage van f 679.199. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof op begrijpelijke wijze heeft vastgesteld dat de totale verliezen van de (oude) C-tak, bestaande uit Section 382 verliezen en Non-section 382 verliezen, correct waren vastgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van het Hof over de wettelijke bepalingen en de waardering van het recht op verliescompensatie niet onbegrijpelijk is. De onderdelen van het cassatiemiddel die hiertegen gericht zijn, falen dan ook.

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 4260 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 24 juli 2001 door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken. Tevens wordt er een griffierecht geheven van f 630 voor het beroep in cassatie.

Uitspraak

Nr. 36.515
24 juli 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2000, nr. P98/3741, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 107.769.235, met een te verrekenen investeringsbijdrage van f 664.168, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 64.660.229, met een te verrekenen investeringsbijdrage van f 679.199. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof betreffende de waardering van het recht op - levering van - aandelen D Corp, voorzover die waardering afhankelijk is van het recht op verliescompensatie van de (oude) C-tak, te weten H Inc. en haar dochtermaatschappijen. Het Hof heeft, zich baserend op het rapport van NN, de wettelijke bepalingen die in dat rapport zijn aangeduid als "Section 382" kennelijk aldus uitgelegd dat op grond van deze bepalingen verliezen van H Inc. en haar dochtermaatschappijen die tot de fusie in juli/augustus 1987 van C N.V. en B N.V. waren ontstaan, daarna nog slechts verrekenbaar waren tot een jaarlijks maximum, gerelateerd aan de waarde van H Inc. en haar dochtermaatschappijen ten tijde van de fusie. Deze uitleg van de bedoelde wettelijke bepalingen en van het rapport van NN waarin de werking van deze bepalingen wordt beschreven, kan in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Die uitleg is ook geenszins onbegrijpelijk. De onderdelen 1 tot en met 4 van het middel, die ervan uitgaan dat voor de berekening van het maximaal per jaar te verrekenen verlies ook rekening moet worden gehouden met de waardevermeerdering van H Inc. door de daarin geruime tijd na de fusie gedane kapitaalstorting van $ 25.000.000, falen derhalve.
3.2. Onderdeel 5 van het middel, waarin wordt betoogd dat niet begrijpelijk is dat het Hof geen rekening heeft gehouden met de waarde van de mogelijkheid tot verliesverrekening van J Inc. en L Inc., stuit af op
's Hofs feitelijke en niet onbegrijpelijke vaststelling dat volgens het rapport van NN de totale verliezen van de (oude) C-tak bestonden uit
$ 12.123.546 Section 382 verliezen en $ 5.146.918 Non-section 382 verliezen, welke bedragen het Hof klaarblijkelijk als juist heeft aanvaard.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 4260 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van f 630.