ECLI:NL:HR:2001:AB2680

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2001 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2000, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De zaak kwam aan de orde nadat de Griffier van de Hoge Raad op 5 december 2000 een aangetekende brief had gestuurd naar de belanghebbende, waarin deze in de gelegenheid werd gesteld om een verzuim te herstellen. Dit verzuim betrof het niet voldoen aan het vereiste zoals gesteld in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn voor herstel eindigde op 16 januari 2001, maar de belanghebbende heeft geen herstel van het verzuim ingediend.

Wel heeft de belanghebbende in zijn conclusie van repliek, naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën, alsnog de gronden van het beroep in cassatie vermeld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het niet mogelijk was om het gepleegde verzuim op deze manier te herstellen. Gezien het bepaalde in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, oordeelde de Hoge Raad dat er geen grond aanwezig was om de uitspraak van het Hof te vernietigen. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

Nr. 36.511
13 juli 2001
RP
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2000, nr. 97/22168, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Bij aangetekende brief, gedagtekend 5 december 2000, heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim dat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde vereiste, binnen zes weken na de dagtekening van deze brief te herstellen. De termijn voor het herstel van dit verzuim eindigde op 16 januari 2001.
Herstel van het verzuim heeft niet plaatsgevonden. Wel heeft belanghebbende in zijn naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën ingezonden conclusie van repliek alsnog de gronden van het beroep in cassatie vermeld. Het is echter niet mogelijk langs die weg het gepleegde verzuim te herstellen. Nu de Hoge Raad ook ambtshalve geen grond aanwezig oordeelt waarop 's Hofs uitspraak zou behoren te worden vernietigd, zal hij, gezien het bepaalde in artikel 6:6 van voormelde wet, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.