ECLI:NL:HR:2001:AB2623
Hoge Raad
- Cassatie in het belang der wet
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- Rechtspraak.nl
Erkenning van huwelijksontbinding door verstoting in het Marokkaanse recht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft de erkenning van een huwelijksontbinding die in Marokko heeft plaatsgevonden, waarbij de man, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, verzocht om de inschrijving van deze ontbinding in de gemeentelijke basisadministratie. De man had in 1996 in Marokko met de vrouw, die eveneens de Marokkaanse nationaliteit heeft, een huwelijk gesloten. Na enige tijd van samenwonen in Nederland, keerde de vrouw terug naar Marokko. De man heeft op 28 april 1999 de vrouw verstoten, wat in Marokko werd geregistreerd door twee adouls. De Ambtenaar van de burgerlijke stand weigerde echter deze verstoting als huwelijksontbinding in te schrijven, wat leidde tot een rechtszaak. De Rechtbank te Amsterdam heeft het verzoek van de man toegewezen, maar de Ambtenaar ging in cassatie.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de erkenning van de huwelijksontbinding niet onder artikel 2 van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (WCE) valt, omdat deze niet is geconstitueerd door een uitspraak van een rechter of andere autoriteit. Echter, op basis van artikel 3 WCE kan de huwelijksontbinding wel erkend worden, mits de vrouw instemt met de ontbinding. De Hoge Raad concludeert dat de vrouw met de huwelijksontbinding heeft ingestemd en dat de ontbinding rechtsgevolg heeft in Marokko. Daarom moet de huwelijksontbinding op grond van artikel 3 WCE in Nederland worden erkend. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Ambtenaar en bevestigt de beslissing van de Rechtbank.