ECLI:NL:HR:2001:AB2563
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Beëindiging arbeidsovereenkomst en bewijsvereisten voor ontslag
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, hierna [eiser], FVC gedagvaard voor de Kantonrechter te Leeuwarden, waarbij hij vorderingen tot betaling van loonbedragen en vakantiebijslag heeft ingesteld. De Kantonrechter heeft in twee vonnissen, gedateerd 19 augustus en 21 oktober 1997, de vorderingen van [eiser] toegewezen. FVC heeft echter hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Leeuwarden, die op 21 juli 1999 het vonnis van de Kantonrechter heeft vernietigd en de vorderingen van [eiser] heeft afgewezen. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit vonnis.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juli 2001 geoordeeld dat de Rechtbank geen rechtsregel heeft geschonden door niet te eisen dat [eiser] een schriftelijke bevestiging van zijn ontslag zou geven. De Hoge Raad benadrukt dat voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring of gedraging vereist is, en dat de werkgever zich met redelijke zorgvuldigheid moet vergewissen van de intentie van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. In dit geval heeft de Rechtbank vastgesteld dat FVC voldoende bewijs heeft geleverd dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst per 1 oktober 1996 vrijwillig heeft beëindigd.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten zijn begroot op ƒ 327,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en openbaar uitgesproken door A. Hammerstein.