ECLI:NL:HR:2001:AB2388

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/040HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsaanvraag en misbruik van bevoegdheid door Multi-Terminals Waalhaven B.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de faillissementsaanvraag van Multi-Terminals Waalhaven B.V. (MTW). De aanvraag tot faillissement werd ingediend door MTW zelf, vertegenwoordigd door mr. J. van Londen, na een sociaal akkoord met de vakbonden FNV en CNV. Dit akkoord was bedoeld om de sociale problemen van de werknemers op te lossen, maar MTW had in 1995 haar bedrijfsactiviteiten al beëindigd. De Rechtbank te Rotterdam verklaarde MTW op 2 januari 2001 in staat van faillissement, maar dit vonnis werd op 17 januari 2001 vernietigd na verzet van FNV Bondgenoten en andere werknemers. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde op 6 maart 2001 de beslissing van de Rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de faillissementsaanvraag misbruik van bevoegdheid opleverde. MTW ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat MTW haar bevoegdheid tot het aanvragen van faillissement had misbruikt. De Hoge Raad benadrukte dat de verplichtingen van MTW jegens de werknemers voortvloeiden uit het sociaal akkoord en dat de faillissementsaanvraag was gedaan om van deze verplichtingen af te komen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde MTW in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders waren begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.

Uitspraak

29 juni 2001
Eerste Kamer
Nr. R01/040HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
MULTI-TERMINALS WAALHAVEN B.V., gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A. Meijer,
t e g e n
1. FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Utrecht,
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats],
advocaat: J.C. van Oven,
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. F.I.S.A.L. van Velsen,
VERWEERDERS in cassatie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij akte d.d. 29 december 2000, opgemaakt ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam, heeft mr. J. van Londen namens verzoekster tot cassatie - verder te noemen: MTW - verzocht MTW in staat van faillissement te verklaren.
Bij vonnis van 2 januari 2001 heeft de Rechtbank MTW in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. A.B.H.M. van Thiel tot rechter-commissaris en mr. R.J.R.M. de Bok tot curator.
Met een op 10 januari 2001 ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam ingekomen verzetschrift hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: FNV Bondgenoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] - en nog vier andere werknemers van MTW verzet gedaan tegen dit faillissement.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 17 januari 2001 voormeld vonnis van 2 januari 2001 vernietigd.
Tegen dit vonnis heeft MTW hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na mondelinge behandeling op 27 februari 2001 heeft het Hof bij beschikking van 6 maart 2001 de bestreden uitspraak bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft MTW beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
FNV Bondgenoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] hebben een verweerschrift onderscheidenlijk schriftelijke toelichting ingediend. MTW heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) MTW heeft in 1995 haar bedrijfsactiviteiten beëindigd nadat zij met de rechtsvoorgangster van FNV en CNV een sociaal akkoord had gesloten ten behoeve van de werknemers in dienst van MTW.
(ii) Dit akkoord vermeldt dat MTW in stand blijft voor de afwikkeling van de sociale problemen van de medewerkers en totdat voor de laatste medewerker een passende oplossing is gevonden, waarbij partijen ervan uitgingen dat dit nog in 1995 het geval zou zijn.
(iii) In het verlengde van dit akkoord is door de directeur van MTW en de directeur van Furness B.V., de moedermaatschappij van MTW, een schriftelijke verklaring van 19 juni 1995 ondertekend, die onder meer inhoudt:
"Aan iedereen die daarvoor in aanmerking wil komen zal tenminste tweemaal een passende baan in de haven worden aangeboden. Zolang dat niet is gebeurd blijft de arbeidsovereenkomst met MTW - hoeveel tijd er ook voor nodig mocht blijken te zijn - zonder beperkingen voortbestaan. (…) Furness heeft van het bovenstaande kennis genomen en garandeert de nakoming daarvan. (…)"
(iv) MTW is tot eind 2000 haar verplichtingen uit het sociaal akkoord nagekomen. Him Furness B.V. is, indirect, enig aandeelhoudster van MTW en directrice van Furness B.V. Deze laatste vennootschap is thans genaamd: Furness Logistics B.V. Him Furness heeft, nadat de reserves van MTW waren uitgeput, de voor nakoming van de verplichtingen die MTW bij het sociaal akkoord op zich had genomen, benodigde gelden verstrekt.
(v) Eind 2000 was voor [betrokkene A] c.s., [verweerder 2] en [verweerder 3] nog geen passende oplossing gevonden en was evenmin met hen overeenstemming bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met MTW op een andere wijze.
(vi) MTW heeft de Kantonrechter te Brielle verzocht de arbeidsovereenkomst met één van de werknemers, [betrokkene A], te ontbinden. Bij beschikking van 24 oktober 2000 heeft de Kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [betrokkene A] met ingang van 16 november 2000 ontbonden, onder toekenning aan [betrokkene A] ten laste van MTW van een vergoeding van ƒ 700.000,-- bruto, uiterlijk te betalen op 16 december 2000. MTW heeft haar verzoek tot ontbinding op 14 november 2000 ingetrokken.
(vii) Op 23 november 2000 hebben de aandeelhouders van MTW in een buitengewone algemene vergadering besloten aangifte te doen tot faillietverklaring van MTW.
3.2 Bij vonnis van 17 januari 2001 heeft de Rechtbank het verzet tegen het faillissementsvonnis gegrond verklaard en dit vonnis vernietigd. De Rechtbank heeft, kort weergegeven, aannemelijk geacht dat het besluit om het faillissement van MTW aan te vragen, in direct verband staat met de door de betrokken werknemers genoten arbeidsrechtelijke bescherming en de daaraan verbonden financiële consequenties. De Rechtbank heeft op grond van de door haar in het vonnis vermelde omstandigheden geoordeeld dat de faillissementsaanvraag van MTW misbruik van bevoegdheid oplevert, aangezien deze bevoegdheid is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend.
3.3 Bij uitspraak van 6 maart 2001 heeft het Hof de beslissing van de Rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe, kort weergegeven, als volgt geoordeeld. De verplichting van MTW om het akkoord - en de verklaring - na te komen, geldt nog onverkort ten opzichte van FNV en [verweerder 2] ([betrokkene A] c.s. en [verweerder 3] hebben inmiddels overeenstemming bereikt met MTW over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst). Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat er wel degelijk - gelet op het tijdsverloop - een verband dient te worden gelegd tussen de aanvrage tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door MTW, de intrekking daarvan en de aangifte die strekt tot haar faillietverklaring. Daaruit kan naar het oordeel van Hof worden afgeleid dat MTW door deze aangifte van haar verplichtingen tegenover haar werknemers wilde afkomen. Het ontslag van de werknemers is ook het eerste en enige concrete gevolg geweest van de faillietverklaring. Er is niet gebleken dat er een andere reden was voor de aangifte tot haar faillietverklaring. De verplichtingen jegens de werknemers hebben blijkens de toelichting op de balans over 1999 voor een negatief bedrijfsresultaat gezorgd, maar Him Furness B.V. heeft MTW tot eind 2000 in staat gesteld haar verplichtingen na te komen. Het Hof acht niet aannemelijk dat op het moment van de beslissing tot de aangifte tot faillietverklaring van MTW, HIM Furness B.V. reeds kenbaar had gemaakt daar niet langer toe bereid te zijn en dat zulks een rol heeft gespeeld bij deze beslissing. Met de na het faillissement met [betrokkene A] c.s. en [verweerder 3] getroffen regelingen is een bedrag van circa ƒ 2.000.000,-- gemoeid, welk bedrag Him Furness B.V. kennelijk ook bereid was te betalen. De door het Hof vastgestelde omstandigheden hebben het Hof tot het oordeel geleid dat MTW door de aangifte tot haar faillietverklaring misbruik van deze bevoegdheid heeft gemaakt.
3.4 De eerste klacht houdt in dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door geen rekening te houden met de omstandigheid dat uiteindelijk nog slechts één van de oorspronkelijk veertig werknemers nog niet aan een andere baan is geholpen. Voorzover deze klacht feitelijke grondslag heeft faalt zij, omdat deze omstandigheid het Hof niet behoefde te weerhouden van zijn oordeel dat MTW misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om aangifte te doen tot faillietverklaring.
3.5 In de tweede klacht wordt aangevoerd dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de reden voor de niet-plaatsing van deze ene werknemer - [verweerder 2] - is gelegen in diens weigering om een andere door MTW aangeboden baan te aanvaarden. Bij de beoordeling van de vraag of misbruik is gemaakt van een bevoegdheid, aldus deze klacht, dient de rechter een belangenafweging te maken, hetgeen het Hof heeft nagelaten.
Het Hof heeft geoordeeld dat MTW haar bevoegdheid tot het doen van aangifte tot faillietverklaring heeft uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend, namelijk om door deze aangifte af te komen van haar verplichtingen tegenover haar werknemers, en aldus deze bevoegdheid heeft misbruikt. Anders dan waarvan de klacht uitgaat komt bij beoordeling van de vraag of een bevoegdheid is misbruikt doordat zij is uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend, naar volgt uit art. 3:13 lid 2 BW, een belangenafweging niet aan de orde. De klacht faalt derhalve.
3.6 De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer onder 2.12 - 2.15.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt MTW in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FNV Bondgenoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 29 juni 2001.