ECLI:NL:HR:2001:AB2309

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36385
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2000, nr. BK-98/01990, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 41.136. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn werkzaamheden voor stichting B binnen het kader van een onderneming vielen, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit oordeel was gebaseerd op de conclusie dat de door belanghebbende gestelde feiten niet voldoende waren om deze conclusie te rechtvaardigen. Daarnaast oordeelde het Hof dat de inkomsten uit auteursrechten van belanghebbende niet als winst uit onderneming konden worden aangemerkt, vanwege de verwevenheid met de bedragen die hij van stichting B ontving.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende faalden, omdat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste opvatting van artikel 6 van de Wet. De Hoge Raad concludeerde dat de feitelijke waarderingen van het Hof in cassatie niet op hun juistheid konden worden getoetst. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 27 juni 2001.

Uitspraak

Nr. 36.385
27 juni 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2000, nr. BK-98/01990, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 41.136, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkzaamheden voor stichting B hebben plaatsgevonden binnen het kader van een door hem gedreven onderneming als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarmee het kennelijk heeft bedoeld dat de door belanghebbende gestelde en aannemelijk gemaakte feiten die conclusie niet rechtvaardigen.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende genoten inkomsten uit auteursrechten niet als winst uit onderneming zijn aan te merken, zulks wegens de verwevenheid met de van de stichting B ontvangen bedragen, waarmede het kennelijk heeft gedoeld op de verwevenheid van de activiteiten waaruit de onderscheiden inkomsten zijn voortgekomen.
Het tegen deze oordelen gerichte middel faalt, omdat 's Hofs oordelen niet blijk geven van een onjuiste opvatting van artikel 6 van de Wet, en als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie voor het overige niet op hun juistheid kunnen worden getoetst.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2001.