2) In de zaak Coopers I zijn de volgende feiten van belang. [Betrokkene A], de vader van eiser tot cassatie sub 1, [eiser 1](2), [..], heeft het plan bedacht om bij Schiphol landbouwgrond aan te kopen en daar bedrijvenparken te stichten. Ter ontwikkeling en uitvoering van dat plan zijn eind jaren '80 vennootschappen opgericht, waaronder Chipshol Forward N.V. (hierna Chipshol Forward) en eiseres tot cassatie sub 2, B.V. Landvision (hierna Landvision), waarover de familie [A] de zeggenschap had. Om het aantrekken van vreemd geld te vergemakkelijken is in 1991 de vennootschap N.V. Landinvest (hierna Landinvest) opgericht, opdat voortaan Landinvest met het door haar aandeelhouders (onder wie enige verder als de groep [C] aan te duiden investeerders) verschafte kapitaal telkens aan andere vennootschappen tegen uitgifte van aandelen in die vennootschappen de voor de aankoop van de gronden benodigde gelden zou verschaffen teneinde die vennootschappen - verder de Chipshol Property Holdings of CPH's te noemen - in staat te stellen de gronden te verwerven.(3) Enig directeur van Landinvest was Landvision, waarvan [eiser 1] directeur was.
De accountant van Chipshol Forward en Landinvest was sinds de oprichting van die vennootschappen [betrokkene B], verbonden aan de accountantsmaatschap (na enige wijzigingen) Coopers & Lybrand Nederland (hierna de Maatschap). Aan de Maatschap waren via hun praktijkvennootschappen verbonden verweerder in cassatie sub 2 [verweerder 2], voorzitter van de maatschap en verweerder in cassatie sub 3, [verweerder 3]. In 1996 hebben de vennoten van de Maatschap, tot wie [verweerder 3] toen niet meer behoorde, de rechten en plichten uit hun positie als vennoot ingebracht - behoudens schulden wegens beroepsaansprakelijkheid welke "aan de inbrengers niet zijn opgekomen" op het tijdstip van oprichting - in de toen door hen opgerichte vennootschap Holding Coopers & Lybrand Nederland N.V. die vervolgens - eveneens in 1996 - heeft opgericht Coopers & Lybrand N.V., thans verweerster in cassatie sub 1 en daarbij haar activa en passiva in Coopers & Lybrand N.V. heeft ingebracht.
Medio 1992 is tussen de groep [C] enerzijds en de familie [A] anderzijds onenigheid ontstaan. Dit heeft er toe geleid dat de algemene vergadering van aandeelhouders van Landinvest op 15 december 1992 Landvision als directeur van Landinvest heeft ontslagen. De reden hiervoor was dat de verwevenheid van Landvision met Chipshol Forward niet in het belang was van Landinvest (zie productie 29, p. 7 en 8 bij conclusie van antwoord en het vonnis van de rechtbank onder 1.c).
De Raad van Commissarissen van Landinvest, die de directie over Landinvest waarnam, heeft daarna aan [verweerder 3] opgedragen om onderzoek te doen naar de stand van zaken bij Landinvest. De opdracht kwam tot stand na overleg tussen de voorzitter van de Raad van Commissarissen van Landinvest ([betrokkene E]) en [verweerder 2] (9 januari 1993) en tussen [verweerder 2] en onder anderen [betrokkene B] (11 januari 1993) en is vastgelegd in een brief van 11 januari 1993 van Landinvest aan [verweerder 3] (zie productie 58 bij conclusie van antwoord en het vonnis van de rechtbank onder 1.d).
Bij brief van 12 januari 1993 heeft de Raad van Commissarissen van Landinvest aan de aandeelhouders geschreven over de stand van zaken bij Landinvest (productie 57 bij conclusie van antwoord).
Bij brief van 15 januari 1993 (productie 59 bij conclusie van antwoord) en twee brieven van 28 januari 1993 (productie 60 en 61 bij conclusie van antwoord; de brief die is overgelegd als productie 60 is inhoudelijk gelijk aan de brief van 15 januari 1993) heeft [verweerder 3] aan de Raad van Commissarissen van Landinvest gerapporteerd. Daartoe heeft hij [eiser 1] niet om inlichtingen of commentaar gevraagd, maar hij heeft wel gesproken met [betrokkene D], representant van de groep [C]. Vervolgens heeft [verweerder 3] op 23 maart 1993 aan de commissarissen van Landinvest een brief geschreven (productie 62 bij conclusie van antwoord).
Op verzoek van de Raad van Commissarissen van Landinvest heeft [verweerder 3] in een brief van 5 april 1993 het eerder door hem bij zijn brieven van 28 januari en 23 maart 1993 gerapporteerde nog eens opgesomd, onder de volgende toevoeging: "U deelde ons mede dat de inhoud van dit schrijven ook aan derden ter inzage gesteld zal worden dan wel dat u dit schrijven mogelijk in een procedure gebruikt."
Op 8 april 1993 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Landinvest opnieuw Landvision als directeur van Landinvest ontslagen, nu voor zover nodig en rechtens vereist. Voorafgaande aan de vergadering is de brief van [verweerder 3] van 5 april 1993 aan de Raad van Commissarissen van Landinvest onder de aandeelhouders verspreid.
Op dezelfde algemene vergadering van aandeelhouders hebben de aandeelhouders van Landinvest de Maatschap benoemd tot controlerend accountant van de vennootschap, waarna de Maatschap [verweerder 3] als zodanig heeft aangewezen. [Betrokkene B] bleef accountant van Chipshol Forward.
De Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna de Raad van Tucht) heeft in een door haar op 7 december 1994 gedane uitspraak op klachten van Chipshol Forward en Landvision tegen onder anderen [verweerder 3] onder meer geoordeeld dat de stelling dat de rapportage van [verweerder 3] onjuiste constateringen bevat, moet worden verworpen. Echter, nu [verweerder 3] wist dat zijn rapportage door zijn opdrachtgever wellicht aan derden ter inzage gesteld zou worden dan wel dat zijn rapportage mogelijk in een procedure gebruikt zou worden, heeft hij er onvoldoende zorg voor gedragen de door hem gedane mededelingen in een voor derden voldoende helder kader te plaatsen. Hierdoor konden de door hem opgesomde feiten aanleiding geven tot misverstanden bij derden (productie 71 bij conclusie van antwoord). Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 22 december 1995 de door Landvision en Chipshol Forward NV tegen deze beslissing gerichte grief ongegrond bevonden (productie 72 bij conclusie van antwoord).