ECLI:NL:HR:2001:AB2086
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en verhogingen
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin belanghebbende, een verhuurder van onroerende zaken, in beroep was gekomen tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 1989 tot en met 1992. Aan belanghebbende waren aanvankelijk aanslagen opgelegd op basis van belastbare inkomens van f 28.314, f 27.828 en f 40.071, maar de Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd naar veel hogere belastbare inkomens van f 80.504, f 94.208 en f 123.551, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent. De Inspecteur verleende echter kwijtschelding tot vijftig procent van deze verhogingen. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur de navorderingsaanslagen en de aanslag voor 1992, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verlaagde de navorderingsaanslagen tot f 43.966, f 69.308 en f 100.289, zonder verhoging, en de aanslag voor 1992 tot f 90.645.
Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in, waarbij de Staatssecretaris van Financiën verweerschriften indiende. De Hoge Raad besloot de beroepen gevoegd te behandelen. In cassatie werd vastgesteld dat er geschil bestond over de hoogte van de inkomsten uit de verhuurde onroerende zaken. De Hoge Raad verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken van het Hof, en verlaagde de aanslagen voor de jaren 1989 tot en met 1992 tot f 43.228, f 68.391, f 97.413 en f 87.837. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2130 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.