ECLI:NL:HR:2001:AB2060

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01558/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.M.M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens afstand van rechtsmiddelen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda voor mishandeling, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De veroordeling resulteerde in een gevangenisstraf van drie maanden en vijftien dagen, waarvan één maand voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Boksem.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof niet had hoeven onderzoeken of de afstand van rechtsmiddelen door de verdachte en de officier van justitie rechtsgeldig was. De aantekening van het mondeling vonnis van de Politierechter vermeldde expliciet dat beide partijen afstand hadden gedaan van hun recht om hoger beroep in te stellen. De Hoge Raad oordeelde dat, indien een verdachte afstand doet van het recht om hoger beroep in te stellen, dit in principe bindend is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit in twijfel trekken.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordeden. Daarom kon het middel niet slagen en werd het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan op 12 juni 2001, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De beslissing houdt in dat de bestreden uitspraak van het Hof in stand blijft, en de Hoge Raad geen reden ziet om ambtshalve tot vernietiging van de uitspraak over te gaan.

Uitspraak

12 juni 2001
Strafkamer
nr. 01558/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 24 augustus 1999, nummer 20/000883-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 8 februari 1999, waarbij de verdachte ter zake van (par-ketnummer 02/070286-98) 1. en 3. telkens opleverende: “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, (parketnummer 02/070286-98) 2. “poging tot zware mishandeling”, (parketnummer 02/001462-98) 1. en 2. telkens opleverende: “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en (parketnummer 02/001462-98)
3. “bedreiging met zware mishandeling” is veroordeeld tot drie maanden en vijftien dagen gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven en het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in de bestreden uitspraak had moeten doen blijken de rechtsgeldigheid van de gedane afstand van het recht hoger beroep in te stellen te hebben onderzocht.
3.2. De aantekening mondeling vonnis van de Politierechter van 8 februari 1999 houdt als laatste zin in:
“Afstand van rechtsmiddelen door de verdachte en door de officier van justitie”.
3.3. De bestreden uitspraak houdt, nadat is overwogen dat de verdachte tegen het vonnis van de Politierechter hoger beroep heeft ingesteld, in:
“Blijkens de aantekening mondeling vonnis d.d. 8 februari 1999, hebben de verdachte en de officier van justitie afstand van rechtsmiddelen gedaan.
Op die grond kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen”.
3.4. Indien de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht hoger beroep in te stellen, kan geen hoger beroep meer worden gedaan ingesteld, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot het oordeel dat de gedane afstand niet kan gelden als afstand in de zin van art. 381, eerste lid, Sv. De stukken waarvan de Hoge Raad kennis- neemt houden niets in dat het Hof aanleiding had moeten geven ervan te doen blijken te hebben onderzocht of zo’n bijzondere omstandigheid zich voordeed.
3.5. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 juni 2001.