ECLI:NL:HR:2001:AB2024
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over mentorschap en bewindvoering ten behoeve van een moeder
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende de instelling van een mentorschap en bewindvoering voor een moeder, geboren in 1916. De Kantonrechter te 's-Gravenhage had op 1 november 1999 een mentorschap ingesteld met benoeming van de zus van de moeder, [verweerster 2], tot mentor. Tevens werd op 26 november 1999 een bewind ingesteld over de goederen van de moeder, met de Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen (C.A.V.) als bewindvoerder. De verzoekster, een van de kinderen van de moeder, was het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank bekrachtigde de beslissingen van de Kantonrechter op 21 juni 2000, waarop verzoekster cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door partijen niet in de gelegenheid te stellen te reageren op een verklaring van de moeder. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat verzoekster door dit verzuim geen nadeel heeft ondervonden in haar procespositie. De Hoge Raad concludeert dat de belangen van de moeder het meest gediend zijn met de handhaving van de benoeming van de Stichting C.A.V. als bewindvoerder, ondanks de voorkeur van de moeder voor verzoekster als bewindvoerder. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van verzoekster.