ECLI:NL:HR:2001:AB2024

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/114HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mentorschap en bewindvoering ten behoeve van een moeder

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende de instelling van een mentorschap en bewindvoering voor een moeder, geboren in 1916. De Kantonrechter te 's-Gravenhage had op 1 november 1999 een mentorschap ingesteld met benoeming van de zus van de moeder, [verweerster 2], tot mentor. Tevens werd op 26 november 1999 een bewind ingesteld over de goederen van de moeder, met de Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen (C.A.V.) als bewindvoerder. De verzoekster, een van de kinderen van de moeder, was het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank bekrachtigde de beslissingen van de Kantonrechter op 21 juni 2000, waarop verzoekster cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door partijen niet in de gelegenheid te stellen te reageren op een verklaring van de moeder. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat verzoekster door dit verzuim geen nadeel heeft ondervonden in haar procespositie. De Hoge Raad concludeert dat de belangen van de moeder het meest gediend zijn met de handhaving van de benoeming van de Stichting C.A.V. als bewindvoerder, ondanks de voorkeur van de moeder voor verzoekster als bewindvoerder. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van verzoekster.

Uitspraak

8 juni 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/114HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3], wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 oktober 1999 ter griffie van het Kantongerecht te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht:
1. een mentorschap in te stellen ten behoeve van [de moeder] - verder te noemen: de moeder - met benoeming van [verweerster 2] tot mentor;
2. een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder, met benoeming van [verweerster 3] tot bewindvoerder.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 1 november 1999 een mentorschap ten behoeve van de moeder ingesteld met benoeming van [verweerster 2] tot mentor.
Bij beschikking van 26 november 1999 heeft de Kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder, met benoeming van de Stichting Centrale Administratie voor Voorzieningen op het gebied van de gezondheids- en welzijnszorg - verder te noemen: de Stichting C.A.V. - tot bewindvoerder.
Tegen deze beschikkingen heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 21 juni 2000 heeft de Rechtbank de bestreden beschikkingen bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In dit geding kan van het volgende worden uitgegaan. De partijen in deze procedure zijn de kinderen van de moeder, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1916. Op 11 oktober 1999 hebben [verweerder] c.s. bij de Kantonrechter te 's-Gravenhage verzoekschriften ingediend, onderscheidenlijk strekkende tot instelling van een mentorschap ten behoeve van de moeder en tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder.
Bij beschikking van 1 november 1999 heeft de Kantonrechter op de voet van art. 1:450 BW een mentorschap ingesteld ten behoeve van de moeder met benoeming van [verweerster 2] ([..]) tot mentor.
Bij beschikking van 26 november 1999 heeft de Kantonrechter op de voet van art. 1:431 BW een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder met benoeming van de Stichting C.A.V. tot bewindvoerder.
3.2 Tegen deze beschikkingen heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. Zij heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat zij het niet eens is met de benoeming van [verweerster 2] tot mentor en van de Stichting C.A.V. tot bewindvoerder. Zij heeft verzocht haar tot bewindvoerder en een onafhankelijke derde tot mentor te benoemen.
Bij beschikking van 21 juni 2000 heeft de Rechtbank de bestreden beschikkingen bekrachtigd.
Met betrekking tot het mentorschap heeft de Rechtbank het volgende overwogen. [Verzoekster] heeft de Rechtbank niet kunnen overtuigen van de noodzaak om een andere mentor te benoemen dan haar zuster [verweerster 2]. Het is onweersproken dat de huidige mentor het contact met de artsen onderhoudt, dat zij haar moeder regelmatig bezoekt en dat zij dicht bij haar moeder in de buurt woont. Bovendien heeft [verzoekster] nagelaten een onafhankelijke derde aan te wijzen en bereid te vinden om als mentor van haar moeder op te treden (rov. 3).
Met betrekking tot het bewindvoerderschap heeft de Rechtbank het volgende overwogen. Hoewel de moeder een voorkeur heeft uitgesproken voor [verzoekster] als bewindvoerder, zijn er gegronde redenen die zich daartegen verzetten. De financiële belangen van de moeder en [verzoekster] in de erfenis door het overlijden van de voormalige echtgenoot van de moeder zijn zo tegenstrijdig, dat de belangen van de moeder het meest zijn gediend met handhaving van de benoeming tot bewindvoerder van de Stichting C.A.V. Dat ook de Stichting C.A.V. onvoldoende onafhankelijk zou zijn, is door [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt (rov. 4).
3.3 De onderdelen 1 - 3 bevatten geen klacht. Onderdeel 4.1 klaagt dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat partijen hebben kennisgenomen van en hebben kunnen reageren op de inhoud van het tot de stukken van het geding behorende proces-verbaal dat met betrekking tot het horen van de moeder is opgemaakt. Dit is in het bijzonder van belang, aldus de klacht, nu blijkens dit proces-verbaal de moeder uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij bestendiging van de bestaande situatie wenst, te weten dat [verzoekster] namens haar handelt en alles voor haar regelt.
3.4 Het onderdeel is gegrond. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de Rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld om op de in het proces-verbaal neergelegde verklaring van de moeder te reageren. De Rechtbank heeft aldus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden (HR 12 februari 1993, nr. 8217, NJ 1993, 596).
Gegrondbevinding van het onderdeel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De in het proces-verbaal vermelde verklaring van de moeder laat geen andere conclusie toe dan dat deze overeenstemt met hetgeen [verzoekster] daaromtrent heeft aangevoerd. Nu de Rechtbank dit laatste in haar oordeel heeft betrokken en vervolgens heeft beslist dat de belangen van de moeder het meest gediend zijn met handhaving van de benoeming tot bewindvoerder van de Stichting C.A.V., heeft [verzoekster] door het genoemde verzuim van de Rechtbank in haar processuele positie geen nadeel ondervonden.
3.5 De onderdelen 4.2 en 4.4 voeren aan dat de door de moeder aan [verzoekster] verleende volmacht zich verzet tegen het instellen van een mentorschap en een onderbewindstelling, zodat de Rechtbank met vernietiging van de beschikkingen van de Kantonrechter [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in hun verzoeken.
De onderdelen falen. De verlening van een volmacht kan niet voorzien in de bescherming die mentorschap en onderbewindstelling kunnen bieden, zoals ook naar voren komt in de onder 16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda vermelde ontstaansgeschiedenis van de regeling. Anders dan bij mentorschap en onderbewindstelling blijft een volmachtgever zelf bevoegd de rechtshandelingen te verrichten waarvoor de volmacht is verleend en is hij in beginsel bevoegd eenzijdig de volmacht te herroepen.
3.6 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 juni 2001.